"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De oogappel

Dinsdag, 15 juni, 2021

Geschreven door: Luc Boudens
Artikel door: Jan Stoel

Een monument voor een vriendschap

Dichter/kunstenaar Luc Boudens (1960) maakte in 1988 zijn entree in de letteren. Hij bracht meteen twee verhalenbundels uit. In 1989 verscheen zijn eerste roman Het zijn lange dagen, vergezeld van de allereerste (!) literaire videoclip.

[Recensie] Ontroering kenmerkt De oogappel, de onlangs verschenen vierde roman van Boudens. De auteur slaagt erin om wat zijn protagonisten in deze roman ten diepste beweegt in taal weer te geven. Zoals een musicus met klanken schildert, een beeldend kunstenaar met kleuren, penseelt Boudens trefzeker met woorden. Als kunst je raakt, ontdek je er steeds iets nieuws in. Die gelaagdheid vind je ook in De oogappel. Kijk verder dan de oppervlakte en ontdek de diepte.

Luc Boundens heeft een roman over een diepe vriendschap geschreven. Aan de oppervlakte gaat het over de relatie tussen de oudere schrijver en spil in de literaire wereld Leduc, en de dertigjarige schrijver Fitou, die bij Leduc is ingetrokken. Leduc is als een blok gevallen voor de “brutale eloquentie van die elegante jongeman met tomeloos talent voor de letteren.” Leduc constateert dat Fitou “niet, zoals een onoverzichtelijke hoop anderen, aan ziekenfondsliteratuur wilde doen, maar ’teksten met kloten’ wou schrijven en zich aan het verdrinken was.” Het gaat niet goed met Fitou. Zijn relatie is beëindigd en dat leidt tot lusteloosheid, niets doen en een vlucht in de drank. Hij heeft de opdracht van Leduc om gedichten te vertalen, maar stelt dat eindeloos uit. Om van eigen werk nog maar niet te spreken. Hij lijkt zichzelf het graf in te drinken: de flessen whisky, wijn, pastis, port, maar ook pilletjes zijn niet aan te slepen. Hij is zich letterlijk aan het verdrinken. De naam Fitou is niet toevallig ook de naam van een wijn. Hij neemt zich voor een brief te schrijven aan zijn geliefde, “de heerlijke god die met lede ogen moest aanzien hoe ik van een aanlokkelijke en speelse partner al snel was verworden tot wat ik nu was: een uitgemergelde, bange schim, vervuld van angst voor zichzelf en alles daarrond.” Fragmenten uit die brieven doorspekken in cursief de hele roman, en de gehele brief vormt het laatste hoofdstuk.

De roman is opgebouwd uit allerlei korte, soms hallucinante hoofdstukken en niet chronologisch geordend. Het zijn als het ware scenes uit wat er zich in het leven van Leduc en de almaar artisjokkenharten etende Fitou afspeelt. Etentjes, onnoemelijk veel cafébezoeken, uitstapjes in een barrel van een Alfa Romeo naar Knokke en Parijs met bezoekjes aan galeries en kunstenaars, een bezoek aan het graf van Oscar Wilde (want enig dandyisme is de heren niet vreemd). Leduc, die in een groot pand omringd wordt door boeken wil op een gegeven moment van zijn literatuur af en begint een antiquariaat. Elk hoofdstuk begint met een korte, vaak komisch aandoende samenvatting: “Leduc neemt een douche, legt uit waar precies in huis hij slaapt en doet vervolgens welgekleed de boodschapjes.” Je kunt de roman dus lezen als een tragisch liefdesverhaal, een verhaal vol zelfdestructie. Homoseksualiteit is een terugkerend motief in het verhaal.

Boekenkrant

De compositie is hechter dan je in eerste instantie denkt. Subtiliteit is daarbij van belang. Als in het café het klagerige Candy van Iggy Pop en Kate Pierson klinkt, denkt Fitou aan zijn verre geliefde en huilt hij van binnen. Pak de tekst van het nummer er eens bij en je ziet hoe precies het past bij wat Fitou voelt.

De oogappel wordt interessanter als je een diepere laag aanboort. Dan wordt het een sleutelroman. De roman is opgedragen “in bijzonder dierbare herinnering aan Henri-Floris Jespers.” Dat was een goede vriend van Luc Boudens. Leduc is Jespers en Fitou Boudens. Jespers (1944-2017) was kleinzoon van schilder Floris Jespers. Hij wordt gezien als expert van de literatuurgeschiedenis van het interbellum, was redacteur van literaire tijdschriften als het Nieuw Vlaams Tijdschrift en De Tafelronde, uitgever en voorzitter van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen. Hij woonde in de woning en het atelier van zijn grootvader aan de Marialei 40 in Antwerpen. Daar bevond zich ook zijn archief. Kortom een spil in de Vlaamse literatuurwereld. Veel van deze elementen komen in het verhaalterug. Jespers was ook een man die van het leven genoot en de kunstenaarscafés frequenteerde, altijd op zoek naar beargumenteerde discussie aan de bar. Tijdens een mindere periode in zijn leven trok Boudens bij Jespers in. Wat zich tijdens hun vriendschap afspeelde zal ongetwijfeld gefictionaliseerd in de roman terugkomen, of niet? Personages en gebeurtenissen krijgen zo een andere lading. In veel cafébezoeken komen acteurs/studenten voor (de stamkroeg van de theaterschool Herman Teirlinck). Fitou moet voor beeldhouwer Fried poseren als Paul van Ostaijen. Fried heeft het bekende beeld van Elsschot gemaakt. Fried is dus Wilfried Pas. Van Ostaijen was een bekende van de opa van Henri-Floris Jespers.

De roman ademt de hang naar vroeger, doet dit verleden herleven, maar is ook een monument voor de vriendschap en, niet te vergeten, voor de liefde. Dat is het derde, universele niveau waarop je de roman kunt lezen.

En dan zijn er nog de katten in het verhaal. Ze zijn er steeds, meestal onopvallend en dragen namen als Madame Vienna, Casper, Bolle en Amon. Ze zijn kieskeurig. Op de cover staat Le chat noir van de Belgische avant-garde kunstenaar Marcel-Louis Baugniet. Een kat die overpeinst, afstand houdt, een soort wachter is.

“Op hoge poten keerde ze om. Altijd weer bewonderenswaardig: de majestueuze onverschilligheid van haar natuur. Als wilde ze mij toch even meegeven: nu sta je er helemaal alleen voor.”

Het verhaal lijkt van de hak op de tak te springen en dat heeft ongetwijfeld te maken met de ‘benevelde’ gemoedstoestand van Fitou. Boudens schrijft met een lichtheid, tragisch-komisch, soms wat archaïsch en komt met de meest sprankelende metaforen en beeldspraken. De liefhebbers van een uiterst verzorgde stijl, komen ruimschoots aan hun trekken. Als Boudens het bijvoorbeeld over uitpuilende laden van een kast schrijft:

“Mijn oog viel op de lange kast vol rotzooi en andere bijzonderheden waaruit propvolle laden als moegebabbelde tongen naar buiten hingen.”

Of

“het viel me op dat vandaag blijkbaar iedereen was voorzien van een tattoo. Het was uitkijken naar het eerste voorhoofd met daarop Nutella in gotisch schrift. Alsof de aangeboren lelijkheid van de mensen niet al volstond. Tattoos zijn er nu eenmaal in de eerste plaats voor runderen.”

De oogappel is een waardig afscheid geworden van Jespers en geeft goed weer wat Boudens en Jespers voor elkaar betekenden. Fictie is dan een prachtig voertuig om zo’n verhaal in te verpakken.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles