"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De tedere verteller

Vrijdag, 7 april, 2023

Geschreven door: Olga Tokarczuk
Artikel door: Tanny Dobbelaar

Pleidooi voor tederheid gepaard met bezorgdheid

[Recensie] In De tedere verteller schetst Nobelprijswinnaar Olga Tokarczuk haar poëtica én pleit ze voor een tedere benadering van elke bestaansvorm, voor tederheid die gepaard gaat met bezorgdheid.

Er hangen flarden mist boven een weiland. Misschien zijn het witte wieven, een soort feeën. Of kun je die mist ook met minder exotische elementen verklaren? Filosofen hanteren hier met liefde het ‘scheermes van Ockham’: de verklaring met het minste aantal aannames maakt de grootste kans om waar te zijn.

Ockhams scheermes mag populair zijn onder filosofen, voor de Poolse schrijver en Nobelprijswinnaar Olga Tokarczuk werkt zo’n mes volstrekt niet. Sterker nog: in haar onlangs vertaalde essaybundel De tedere verteller pleit Tokarczuk voor nieuwe begrippen en verhaalvormen, overigens zonder de oude te vergeten. Met de huidige alleen kunnen we de toekomst niet aan. Ze voorspelt: ‘Het zal ons immers ontbreken aan woorden, termen, uitdrukkingen, frasen en, wie weet, hele stijlen en genres om te beschrijven wat er op ons af zal komen’.

Lofzang op het verkennen van vreemde oorden
In haar bejubelde roman Jaag je ploeg over de botten van de doden bracht ze haar pleidooi al in praktijk. Hoofdpersoon is een zonderlinge oude vrouw Duszejko, vroeger bruggenbouwer in Syrië, nu juf Engels op een dorpsschool. In een volstrekt eigen taal met hoofdletters, vermengd met astrologische kennis en zelfbedachte termen protesteert ze tegen de banaliteit en wreedheid van de wereld en in het bijzonder van de jacht.

Boekenkrant

In 2018 won Olga Tokarczuk de internationale Man Booker Prize voor De rustelozen. Die roman laat zich lezen als één grote ­lofzang op het verkennen van vreemde oorden in heden en verleden. ‘Ik haal mijn energie uit beweging’ beweert de verteller. ‘Uit het schokken van bussen, het geronk van vliegtuigen, het gewieg van veerboten en treinen.’

Ooit was reizen een oefening in vreemdheid en een daad van vrijheid. Je doorkruiste het land kilometer voor kilometer. De smaak van het water en het eten veranderde per dag en je leerde je verhouden tot nieuwe mensen, talen, temperaturen.

Flanerende westerlingen
Tegenwoordig is de lust tot reizen haar vergaan, schrijft Tokarczuk in De tedere verteller. Ze is zich gaan schamen voor haar eigen vrijheid. Westerlingen flaneren waar ze maar willen, bewoners uit andere werelddelen kunnen dat veel moeilijker. Daar komt bij dat de wereld zo krap lijkt geworden. Camera’s observeren je overal en in alle steden van de wereld kom je dezelfde voorwerpen, denkwijzen en logo’s tegen.

Gelukkig hoef je niet te reizen als je kunt lezen, vindt Tokarczuk. Van alle diersoorten lijkt alleen de mens te kunnen lezen en daarmee de eigen werkelijkheid te kunnen verlaten. Zo bezoeken lezers de tuinen van Tantalus bij Homerus, genezen ze van tuberculose bij Thomas Mann of jagen ze op walvissen bij Melville.

In De tedere verteller formuleert Tokarczuk haar poëtica, haar visie op wat schrijven voor haar betekent. Ze bekritiseert het ‘koor van solisten’ dat de moderne literatuur bevolkt. Veel van hun verhalen zijn ‘ik-verhalen’, waarbij de ‘ik’ vertelt over ‘mijn geschiedenis’, ‘mijn familie’, ‘mijn reizen’. Daarmee veronderstellen ze een te grote scheiding tussen ‘ik’ en de wereld. Erger nog, deze verhalen missen universaliteit. Ze kunnen de constellatie van de wereld niet dragen. Die scherpe scheiding tussen ik en wereld doet geen recht aan de meervoudigheid van mensen, aan hun complexe verwevenheid met andere organismen.

Alleen al in fysieke zin zijn we slechts voor 43 procent van onszelf, schrijft Torarczuk in een ander essay. Zo nauw leven we samen met bacteriën, schimmels en andere wezens.

Tv-series met een open einde
Tokarczuk introduceert het begrip tsimtsoem uit de Joodse mystieke traditie. Daarin trekt de oneindige God zich terug om ruimte te geven aan de eindige, veelvormige wereld. Ook de verteller moet zich terugtrekken, opdat het verhaal zich in al zijn complexiteit kan ontvouwen. De verteller is de geest van het verhaal, een natuurlijk element dat alle andere ordent. ‘Het beeld dat ik schep blijkt in essentie plantaardig’, schrijft ze. Je ziet een bos, je ziet afzonderlijke bomen maar eigenlijk zie je één groot organisme, ‘een ­gemeenschap van bestaansvormen die met elkaar verbonden zijn door middel van vriendschappelijke betrekkingen en allianties’.

Het laatste essay van deze bundel bevat een in complimenten verpakte analyse van de tv-serie als genre. De complexe verhaalstructuren daarin echoën het ‘nieuwe, breedsprakerige, ongeordende ritme van de wereld, in haar chaotische communicatie, haar onbestendigheid en haar vluchtigheid’. Veel van deze series hebben een open einde – met het oog op een nieuw seizoen. Dat maakt series zo verslavend.

Ze missen echter de psychologische interactie die een roman wel aan een lezer biedt, waardoor die een verhaal innerlijk kan verwerken. Een serie laat de kijker daarentegen vaak uitgeput en onbevredigd achter.

Een theepot die kan praten
Als kind speelde Tokarczuk met een theepot die kon praten. Dit soort verbeelding sterft rap uit, vreest ze. We merken niet eens dat de wereld is veranderd in een verzameling dingen en gebeurtenissen, een dode ruimte waarin we eenzaam en verloren zijn. Ons geestelijk leven verdwijnt.

In haar laatste essay pleit ze daarom voor een spontane, belangeloze tedere benadering van elke bestaansvorm. Voor tederheid die gepaard gaat met bezorgdheid. Die tederheid vormt de essentie van haar grootse schrijverschap. ‘Daarom geloof ik dat ik verhalen moet vertellen alsof de wereld een levend, onophoudelijk voor onze ogen in wordend zijn geheel is waar wij een klein maar tegelijk krachtig deel van uitmaken.’ Een geheel waarin de theepot weer kan praten.

Eerder gepubliceerd in Trouw en op Tanny Dobbelaar