"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De trofee – Orbitor Trilogie deel II

Vrijdag, 28 oktober, 2022

Geschreven door: Mircea Cartarescu
Artikel door: Nico van der Sijde

Barok proza, tastend naar het onmogelijke

[Recensie] Na De Wetenden, deel I van de Trilogie Orbitor, las ik meteen deel II De trofee, en weer werd ik volkomen weggeblazen. Ik ben wel vaker zwaar enthousiast over een boek, maar zo euforisch als over dit proza voel ik mij toch zelden. Fenomenaal werkelijk hoe die Cartarescu mij 510 verbijsterende bladzijden lang helemaal meesleept, en mij door zijn ongehoorde verbeeldingskracht voortdurend verbijstert, zodat ik op geen van die bladzijden geloof wat ik zie en begrijp wat ik lees. Maar ik staar er naar in ademloze bewondering, zoals een kind naar het vuurwerk. Ongelofelijk hoe die man elke bladzij opnieuw mijn hersenpan laat exploderen met zijn niet na te vertellen visioenen. Zijn wereld is even vitaal en magisch als die van Gabriel García Marquez, alleen nog vele malen verbluffender en barokker. Zijn denkwereld is even vol van metafysische verwondering als die van Borges, maar vele malen grilliger en intenser. Zijn taal is rijk, analytisch, poëtisch en meanderend als die van Proust, met soms ellenlange zinnen en ingebedde zinnen met daarin weer ingebedde zinnen die even vertakt zijn als onze binnenwereld, alleen is Cartarescu vele malen grotesker. Materie is bij Cartarescu voortdurend aan onvoorspelbare metamorfose onderhevig, net als in de geniale verhalen van Bruno Schulz, alleen zijn bij Cartarescu de metamorfoses nog aardig wat adembenemender. Zijn werk is een kathedraal waarin de toeschouwer zich vergaapt aan de onbevattelijkheid van het totaal en aan de rijkdom van elk afzonderlijk detail. Maar tegelijk is het een carnavalesk circus van surrealistische en onmogelijke dromen, waarin elk detail ook een ander surrealistisch circus bevat, waarin elk detail nog weer een ander surrealistisch circus bevat, enzovoort. En ook is het een pandemonium als van Jeroen Bosch, vol van onbevattelijke groteske details die even gruwelijk als fascinerend zijn. Alleen combineert Cartarescu dat dan weer met scenes vol kristallijne zuiverheid en bijna Engelachtige pracht.

Surrealistische verbeeldingskracht
Het proza van Cartarescu is kortom ongehoord rijk, oogverblindend barok, overvol van groteske en surrealistische verbeeldingskracht, en ondraaglijk intens: proza waarvan mijn hersenpan voortdurend bijna op tilt sloeg. Daar moet je tegen kunnen, en veel mensen zouden er vast volkomen gek van worden, maar ik ben hier dol op. De oorspronkelijke titel van de trilogie luidt Orbitor, oftewel Verblinding: de stijl van Cartarescu verblindt, ontregelt en verbijstert inderdaad voortdurend. En naar mijn smaak op virtuoze wijze, wat ik een kwaliteit vind op zich. Maar bovendien past die ontregelende stijl naar mijn idee prachtig bij het verlangen dat centraal staat in Orbitor: het verlangen om dieper en rijker te denken en ervaren dan we kunnen, het verlangen om innerlijke en uiterlijke werelden waar te nemen die voor onze zintuigen onbereikbaar zijn, het verlangen om niet vier dimensies te kunnen waarnemen maar wel twintig. Het even onmogelijke als onblusbare verlangen dus om te kunnen kijken, voelen en denken voorbij onze betekenishorizon. Daarom staat zijn taal voortdurend onder hoogspanning: alle woorden en zinnen proberen steeds door alle muren heen te rammen, over alle grenzen heen te springen, alle records te breken. De personages van Cartarescu ontregelen hun zintuigen en verstandelijke vermogen, om hallucinatoire glimpen op te vangen van het Totaal Onbekende. En zo migreren zij geestelijk allerlei onbevattelijke kanten op, in ontdekkingsreizen die ik dan als lezer helemaal overweldigend en meeslepend vind, juist OMDAT ik ze nauwelijks kan bevatten.

Hallucinatoire taferelen
In De Wetenden en De trofee beleven we mee hoe ene Mircea, trieste dromer die in het troosteloze Boekarest schrijft aan zijn “onleesbare boek”, droomt over zijn jeugd en de oceanische fantasiewereld van die jeugd. En dat dromen leidt voortdurend tot volkomen hallucinatoire taferelen waarin alle grenzen van tijd, ruimte en realisme overschreden worden. Een gedroomd personage kan verdwalen in een eindeloos gewelf, waar hij een schilderij ziet waarin een minuscuul detail weer uitmondt in een eindeloos universum waarin hij als stof verwaait. Een ander personage, een droomfiguur in een door Mircea gedroomd verleden, herbeleeft een ongehoord heftig en hallucinatoir offerritueel, waarin voodoo wordt vermengd met sektarisch Christendom in een droomgewelf aan de rand van een kosmische leegte, en waarbij alle tien nagels van de geofferde met Bijbeltaferelen in miniaturen zijn beschilderd die allemaal overlopen van overdadige en niet te duiden symboliek. Weer een ander personage kan helemaal overweldigd worden door de gedachte dat zijn wereld een universum in een universum in een universum in een universum is, en dat de aardappelschil aan zijn voeten universums bevat die zich tot in het oneindige in nieuwe universums vertakken. Dat kan dan leiden tot ellenlange verbijsterde zinnen vol mystiek jargon, vermengd met verbazing over quarks, zwarte gaten en kosmische energievelden waarover gespeculeerd wordt in de theoretische fysica hoewel niemand ze ooit gezien heeft, maar ook over het fenomeen dat alle materie niks meer is dan een chaotische en nooit sluitende puzzel van atomen, of het verbijsterende fenomeen dat elke mens een niet sluitende puzzel van neuronen bevat. En bij zulke mijmeringen mijmert de mijmeraar vaak ook verbijsterd over de wonderlijke werking van neurotransmitters en elektrische golven in ons brein, en de rijkdommen en beperkingen van onze verbeelding. Die mijmeringen hebben dan vaak ook nog eens het karakter van een surrealistische droom of hallucinatie waarin alle grenzen van ons voorstellingsvermogen op de proef worden gesteld, met als gevolg dat je als lezer het hele boek minstens zo veel verbijstering voelt als Mircea en de groteske personages die Mircea droomt.

Hyperbolische visioenen
Zie bijvoorbeeld de volgende scène, waarin iemand in een droomachtig decor een bepaald macrameetje op een tafel bekijkt en door dat macrameetje een heel nieuwe wereld wordt binnengevoerd. Hij zegt daarover: “Het macramé dat de ovale tafel bedekte was fascinerend en vreemd tegelijk. Het had de vorm van een bloem, met een cirkel in het midden en zes andere eromheen, en zo verder tot in de diepte van de diepte van het idee van ruimte”. Twee voor Cartarescu’s doen heel conventionele en korte zinnen, maar wel heel hyperbolisch: tastend naar een diepte die dieper is dan diep, openlijk demonstrerend dat die diepte niet in onze taal en voorstelling te vatten is. Wat overigens dan geen beletsel is om precies die diepte toch op te zoeken, waarin alles vervormt en vervloeit: “ver verwijderde zones [kwamen] dicht bij elkaar te liggen en verenigden zich in absurde symbolen, in neurotische mythen en in ceremonies die nergens toe leidden. Fractalen, draaikolken, niet-lineaire vergelijkingen, plooien […]”. En dat soort barokke en hyperbolische visioenen doordesemen voortdurend de waarnemingen, gevoelens en denkbeelden van Cartarescu’s personages. “Want afgezien van neurose en mythe, van biologie en droom kan de liefde slechts dit betekenen: de kosmos bekijken, je laten bevruchten door het tedere licht van de sterren”, zo mijmert een van hen bijvoorbeeld. En dat doet hij midden in een lang uitgesponnen scène waarin onmogelijke vervoering voor een aan het aardse ontstegene vermengd wordt met bijna braakselopwekkende gruwel en horror, en waarin surrealistische erotiek vermengd wordt met al even surrealistische doodsangst en afschuw. Het begrip ‘liefde’ wordt hier kortom tot in het oneindige opgerekt, zodanig dat het bijnaam wordt voor een nieuwe, nu nog onbekende gevoelsdimensie die een ongekende verrukking EN een ongekende vrees oproept. En hoe dan ook een nieuwe betekenishorizon, iets waar de personages van Cartarescu voortdurend naar snakken.

Magisch voorhoofdsoog
Niet voor niets droomt Mircea (evenals sommige van de door hem gedroomde personages) van een magisch oog midden in het voorhoofd, een oog dat mythische volkeren ooit moeten hebben gehad. En daarmee konden ongehoorde waarnemingen worden gedaan: “De spelingen van het licht van de manisch-depressieve hemel modelleerden destijds de vorm van de borsten, van de zweetdruppels, het groeitempo van de botten en de getijden van de hersenen. Ze completeerden de mythen en geloven, ze genereerden de boompjes van de syntaxis. Ooit moet ons voorhoofdsoog echter iets waanzinnigs hebben gezien, een onverwacht en obsceen vuur, een verblindende wind, een ondraaglijk hemels landschap. Sindsdien heeft het zich steeds verder teruggetrokken onder het dikke ooglid van de schedelholte […]”. Mircea en de door hem gedroomde personages zouden dit magische oog graag weer in ere herstellen, ook al weten ze dat de taferelen die ze dan zullen zien uiterst onbekend zullen zijn en daardoor zeer vreesaanjagend. Zij willen dit oog dus juist niet uit zelfbescherming weer in de schedel laten verdwijnen, maar juist wijd opensperren, ook als dat hun het leven kost. “Want zoals onze ogen slechts een centimeter waarnemen van een elektromagnetisch spectrum dat zich over een afstand van kilometers uitstrekt, de centimeter waar de kleuren samenkomen die het onze geest is vergund om waar te nemen, zo nemen wij evenveel waar van het spectrum van de pijn en de vreugde, van de angst en de tederheid, van het geluk en de wanhoop. En door dezelfde opening met dikke, angstig knipperende oogleden zien wij met ons geestesoog de schitterende vergezichten van het denken. Wat ultra-denken of infra-denken, ultrapijn of infrapijn inhouden – daar kunnen wij ons slechts een voorstelling van maken door een minuscuul vlaagje halfschaduw (het chiaroscuro en de droomwereld van onze verbeelding) alvorens te verbranden en op te gaan in onze nacht”. Toch snakken alle personages bij Cartarescu naar precies deze voorstelling, en liever zelfs nog naar een ongefilterde ervaring van ultra-denken of infrapijn. Al is het maar voor de duur van een kort, orgiastisch en schroeiend moment, als van “een vlinder die maar al te graag zijn vleugels tegen het withete peertje zou drukken waar hij rondjes omheen draait, zodat hij in een kreet van gelukzaligheid in diens kern van gesmolten wolfram zou worden verteerd”.

Prachtig proza, vind ik, waarin op imponerende wijze het verlangen voelbaar gemaakt wordt naar nieuwe manieren om de wereld te ervaren en doorvoelen. Proza dat zo hallucinant naar onbekende dimensies tast dat je als lezer behoorlijk ontregeld wordt, zodat je ook voor even zelf “loskomt” van je vertrouwde wereldje. Proza als een shot LSD, dat mij voor eventjes doet geloven dat ik een klein beetje kan “ultra-denken”. Proza kortom waar ik helemaal high van word. Gelukkig is dit nog maar deel II van een trilogie, en gelukkig is deel III het allerdikste. Dat wordt onbeschaamd kicken!

Eerder verschenen op Hebban

Boekenkrant

Boeken van deze Auteur: