"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De vrolijke tijd

Dinsdag, 1 augustus, 2023

Geschreven door: Ivo van Strijthem
Artikel door: Rob Schouten

Gedichten uit Utopia 

[Recensie] De Vlaming Ivo van Strijtem (1953) kende ik, ondanks zijn ruime productie, voornamelijk als vertaler en bloemlezer, en van een enkel versje in de anthologie Hotel New Flanders. Vertaler en bloemlezer van wereldpoëzie – dat betekent dat hij zich moet hebben blootgesteld aan velerlei gedachten en emoties in even zovele vormen. Ik kan me voorstellen dat zo’n gelouterde lezer als Van Strijtem zich geïntimideerd voelt door de grote, klassieke poëzie om hem heen; feit is in elk geval dat zijn jongste bundel De vrolijke tijd geen moeite doet om te wedijveren met die grote, ernstige poëzie van gevestigde dichters. Integendeel, zijn gedichten vallen op vanwege hun eenvoud en onverbloemde opgewektheid. En dat in deze tijd! ben ik geneigd erbij te denken. 

Relativerend
Leuke liedjes over de liefde, opgewekt-weemoedige regels over ouder worden, relativerende verzen over de wereld; poëzie is zo te zien geen zware opgave voor deze dichter, ook niet als je zijn gedichten bij nader inzien nog eens doorlicht op verborgen betekenissen. Her en der voel je dat hij ook niet van al te grote pretenties houdt. Nota bene het eerste, poëticale gedicht ‘Aan de poëzie’ zet de toon: “wat bezielt jou nu opeens/ vanwaar die hoge borst/ moet dat nu echt?” Oftewel: verwacht alsjeblieft geen zware, ingewikkelde gedichten van mij. 

Ik vind het een opmerkelijke ‘poëtica’ voor een bloemlezer van wereldpoëzie, alsof de dichtkunst uit alle windstreken hem heeft geleerd dat het eenvoudigste en helderste ook het beste is. 

Je weet natuurlijk nooit of de dichter zelf ook zo’n blijmoedige levensgenieter is, maar in het liefdesgedicht ‘Ho ho’ klinkt in elk geval een enthousiasmerende ongecompliceerdheid door: 

Schrijven Magazine

“ik zeg nee hoor 
grapje lachen 
en maar strelen en 
jenever op je buik 
ik zeg ho ho 
gisteren deden we ‘t nog 
en maar mos en kort 
de vrolijke tijd”

En dat terwijl die vrolijke tijd toch grotendeels voorbij lijkt te zijn en de dichter zelfs zijn middelbare leeftijd al enige tijd achter zich heeft gelaten. (Ik lees dit alles, geef ik toe, als een vrijwel exacte leeftijdgenoot van Van Strijtem en verwonder me over zijn onvermoeibare levenslust, als die tenminste niet alleen aan zijn lyrisch ik moet worden toegeschreven.) 

Een van de vijf afdelingen in De vrolijke tijd heet ‘Gedichten over kinderen’, waarin opmerkelijk genoeg de zwarte kanten van het leven wat duidelijker contouren krijgen dan elders, bijvoorbeeld in ‘Utøya revisited’: 

“Ik stel voor ik geef: 

een aardewerken bord en beker 
bestek van zilverwerk een schaal 
een heuvel een papier een pen 

een plek waarop een tent waarin 
een vriend waarboven een wolk 
in de vorm van een hart verglijdt 

een bospad en een duik in zee 
een man die nooit geboren wordt 
de gedichten heel persoonlijk en 

van iedereen ik stel voor ik geef 
een dag in juli waarin tenzij de regen 
niets gebeurt ten slotte geef ik 

ochtendrood en sterke vleugels”

Utøya
Utøya is natuurlijk het Noorse stadseiland waar Anders Breivik (die naam valt overigens niet) zijn bloederige veldtocht voltooide. Van Strijtem herziet de geschiedenis, laat het tegendeel gebeuren en maakt er de bedoelde utopie van met onder meer “een man die nooit geboren werd” en het ideaal van de socialistische jeugd: “ochtendrood en sterke vleugels”. 

Ik vind het een interessant gedicht in onze tijd waarin engagement en woke-zijn zo’n belangrijke kleur aan de hedendaagse poëzie geven, niet zozeer qua inhoud als wel qua intentie, al heeft het ook iets escapistisch: was alles maar anders gelopen. Maar het tekent Van Strijtem dat hij in zo’n culturele Sternstunde het optimisme en zijn utopische dromen bewaart. 

Reminicenties
De merkwaardigste afdeling uit de bundel wordt ongetwijfeld gevormd door de laatste, ‘Acht gedichten over Jezus’. Niet de gedichten zelf, want die zijn wat ál Van Strijtems gedichten zijn: vertellend, transparant – maar wie schrijft er in deze tijd nog gedichten over die Bijbelse held? Erg canoniek zijn ze trouwens niet; Jezus is hier gewoon een aardige Vlaamse jongen die aardbeien plukt, mee naar het strand gaat, mee doet aan Gent-Wevelgem, maar er zijn ook reminiscenties aan de Bijbelse figuur, bijvoorbeeld in het slotgedicht: “ík ben degene in wie hij/ welbehagen vindt zegt hij”. De figuur van Jezus, hoe onverwacht en onmodieus ook, past trouwens wel precies in de poëzie van Van Strijtem die overal het goede van probeert in te zien. Een geboren optimist, dat is nogal een zeldzaamheid in de hedendaagse poëzie. Zijn gedichten mogen dan soms op het naïeve af eenvoudig en rechtlijnig zijn, de geest die eruit waait heeft zeker iets verfrissends en werkelijk geen enkel kwaad in de zin, zoals in het slot van ‘Achttien’: “hij hield wel van haar maar/ bekende haar niet zij hoefde/ niet eens uit de kleren”. Puur, dat is geloof ik het woord. 

Eerder verschenen op Poëzieclub