"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Het menselijke kwaad

Zondag, 17 januari, 2021

Geschreven door: Klaas Rozemond
Artikel door: Arnold Heumakers

Als de meeste mensen deugen, waarom is het dan zo vaak misgegaan in de geschiedenis?

In twee boeken wordt onderzocht waar het kwaad vandaan komt. Een standaardtheorie blijkt echter niet te bestaan. Veel kwaad wordt bepaald door toevalligheden.

[Recensie] Wie betoogt dat de meeste mensen deugen, zoals Rutger Bregman in zijn bestseller met die titel, loopt wel tegen een probleem aan. Stel dat de stelling klopt, hoe komt het dan dat het in de geschiedenis toch zo vaak is misgegaan? Het helpt niet om de prehistorie te idealiseren en alle schuld te leggen bij de overgang van jagen en verzamelen naar land- en stedenbouw. Pleit je de rest van de mensheid vrij door alleen de machthebbers in de beklaagdenbank te plaatsen of te geloven dat de meeste mensen zich pas ernstig misdragen als ze denken dat de wereld er beter van wordt? Volgens mij toon je dan alleen aan dat het onderscheid tussen deugen en niet deugen er niet zoveel toedoet. Kennelijk zit in de geschiedenis een rare weeffout, die maakt dat mensen zelfs met de beste bedoelingen de grootste ellende kunnen aanrichten.

Van oudsher werd die weeffout ook wel het kwaad genoemd, al dan niet geschreven met hoofdletter. Lang geleden strekte het kwaad zich uit tot de hele natuur (denk aan aardbevingen, overstromingen, vulkaanuitbarstingen), maar sinds de achttiende eeuw reserveren we dit begrip exclusief voor de mens. Planten en dieren, bergen en zeeën hebben geen moreel besef. Het onderscheid tussen goed en kwaad is door de mens bedacht en heeft allereerst betrekking op het menselijke gedrag.

In Das Böse oder das Drama der Freiheit (1997) spreekt Rüdiger Safranski van het “zwarte gat van de existentie”. Dat klinkt intrigerend. Geen wonder dat het kwaad, naast afschuw, altijd ook fascinatie en nieuwsgierigheid heeft opgeroepen. In de kunst en de literatuur heeft dat, vooral sinds de Romantiek (toen het verplichte moralisme aan de kant werd geschoven), geleid tot een heel eigen esthetiek van het kwaad. Moord en doodslag vormen daarnaast het favoriete amusement van de massa, getuige het overweldigende succes van thrillers, detectives, horror en slashermovies. Op papier en beeldscherm vloeit dagelijks veel meer bloed dan in de werkelijkheid. Misschien houden we onze deugdzaamheid slechts op peil door in de fantasie ongeremd aan het kwaad toe te geven.

Boekenkrant

De mens is een “door en door paradoxaal wezen” – dat beseft ook Bregman, al doet hij verder weinig met dit inzicht. Daarvoor had hij zich serieuzer moeten verdiepen in het kwaad, in plaats van het als een naïeve Rousseau te minimaliseren met een anachronistisch beroep op de prehistorische ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’. Rousseau realiseerde zich tenminste dat zijn idyllische natuurstaat waarschijnlijk nooit had bestaan, hij was door hem verzonnen om het verdorven heden beter te kunnen kritiseren.

Vlotte cursus

Gelukkig zijn er dit jaar ook twee boeken in Nederland verschenen die beloven het kwaad rechtstreeks te adresseren: Remko van Broekhovens De wereld omgekeerd. Hoe de filosofie je helpt goed om te gaan met het kwaad en Klaas Rozemonds Het menselijke kwaad. Hannah Arendt, Adolf Eichmann en het oordelen over het kwaad. De ondertitels suggereren wat de lezer kan verwachten. Een vlotte cursus morele levenskunst bij Van Broekhoven, als filosoof onder meer verbonden aan Alain de Bottons School of Life. En een gedegen, deels juridisch betoog naar aanleiding van de ‘banaliteit van het kwaad’ bij Rozemond, als filosoof en rechtswetenschapper verbonden aan de Vrije Universiteit.

Van een al te grote fascinatie voor het kwaad is helaas bij geen van beiden sprake, zodat hun boeken voornamelijk in het teken staan van de bestrijding van het kwaad. Van Broekhoven geeft recepten om het alledaagse kwaad eronder te houden, Rozemond heeft zijn hoop gevestigd op de filosofie als een vorm van innerlijke en onderlinge ‘dialoog’.

De meest praktische aanpak komen we tegen bij Van Broekhoven. Aan de hand van de zeven hoofdzonden gaat hij na hoe je ze het best kunt vermijden. Daarbij krijgen we ook te horen aan welke de auteur zich zelf heeft bezondigd (vooral hoogmoed en wellust), maar blijkbaar ligt die tijd nu achter de rug. Hij spreekt als een bekeerling die na zijn verblijf in het duister (of in Plato’s grot) eindelijk het licht heeft gezien en zijn verworven inzichten nu met anderen wil delen. Dat gebeurt op de familiaire toon die ook Bregmans proza teistert, maar wat vooral teleurstelt zijn de belegen antwoorden waarmee Van Broekhoven komt aanzetten. Vrijwel steeds stuiten we op de gulden middenweg van Aristoteles of de zelfbeheersing van de Stoa. Het is geen onzin (moraalfilosofie blinkt zelden uit door originaliteit), maar iets spannender had toch wel gemogen. In een wereld waarin iedereen leeft volgens Van Broekhovens morele receptuur, zou ik al snel in slaap vallen.

Eichmann

Bij Rozemond zit het slaapmonster elders verborgen: in de tergende wijdlopigheid en redundantie van de stijl. De schrijver kent zijn zaakjes, maar wat heeft hij veel woorden nodig om tot weinig verrassende conclusies te komen. Dat Hannah Arendt zich tijdens de rechtszitting in Jeruzalem op Eichmann heeft verkeken (hij was geen willoos radertje in de bureaucratische machinerie, maar een fanatieke nationaalsocialist met eigen initiatief), is na de biografische studies van David Cesarani en Bettina Stangneth niet meer aan twijfel onderhevig. Men had het overigens ook gewoon uit het vonnis kunnen opmaken.

Rozemond gaat minutieus in op de vraag of Arendts ‘banaliteit van het kwaad’ misschien toch niet noopt tot een correctie van de ‘standaardtheorie’ van het kwaad. Dat blijkt inderdaad zo te zijn, want bij Eichmann is meer aan de hand dan ‘het welbewust toebrengen van schade aan anderen en welbewust schenden van normen’. Eichmann had als nazi een ander waardenstelsel (hij vond dat hij de mensheid juist een dienst bewees) en opereerde binnen een politieke orde die de massamoord op de Joden allerminst als een misdaad zag. Ondanks het kwade geweten achteraf kun je daarom niet zeggen dat Eichmann toen hij de Holocaust organiseerde, voldeed aan de standaardtheorie van het kwaad – waarvan het ‘welbewuste’ of intentionele aspect dus correctie behoeft.

Het kwaad, schrijft Rozemond, is een ‘dynamisch begrip’. Het verandert als zich nieuwe gebeurtenissen aandienen. Dat was met Eichmann en met de Holocaust als ultieme misdaad bepaald het geval. Waarbij in het bijzonder de dubbelzinnigheid van Eichmann (gevolg van het nieuwe nazi-geweten dat gehoorzaamheid aan de Führer plaatste boven het traditionele onderscheid tussen goed en kwaad) begrijpelijk maakt waarom zijn geval ons blijft bezighouden. Dat laatste zegt misschien ook iets over de moraalfilosofie als genre. Behalve voor wie zij allereerst een middel is om de wereld te verbeteren, houdt deze filosofie pas op slaapverwekkend te zijn zodra zij zich richt op zulke dubbelzinnigheden, ambivalenties en paradoxen. Het kwaad blijkt er maar al te vaak uit te bestaan, als je wat dieper op de zaken ingaat.

Eerder verschenen in NRC en op Arnold Heumakers

Boeken van deze Auteur:

Waarom vuilnismannen meer verdienen dan bankiers

Waarom vuilnismannen meer verdienen dan bankiers