"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Recensie: Con Sordino

Donderdag, 9 mei, 2024

Geschreven door: Knut Hamsun
Artikel door: Nico van der Sijde

Intrigerend tweede deel van Knut Hamsuns Zwerverstrilogie

Onlangs verscheen de recensie van Onder de herfstster van Nobelprijswinnaar Knut Hamsun (1859- 1952), het eerste deel van zijn Zwerverstrilogie. Dat boek beviel mij prima, maar het tweede deel, Con sordino is zo mogelijk nog beter. Ik zie dus uit naar de vertaling van deel drie (De laatste vreugde) die binnenkort verschijnt. Met nu al veel dank aan Marianne Molenaar, die alvast de eerste twee delen mooi vertaald heeft.

Een onaangepast hoofdpersonage
In Onder de herfstster maakten we kennis met een ik- figuur die heel de roman lang rusteloos zwerft en zoekt, zonder te weten wat precies. Een personage dat lang niet zo intens- irrationeel en waanzinnig- wispelturig is als de hoofdpersonen in Hamsuns meesterwerken Honger, Mysteriën en Pan, maar toch een opvallend onaangepast personage dat veel onvoorspelbaarder, grilliger, vrijer en interessanter is dan u en ik. In Con Sordino is hij naar mijn smaak zelfs nog wat interessanter geworden. Bovendien is Hamsun ook als stilist goed op dreef:
“Weliswaar hebben we ook een kleine treinverbinding, maar dat is niet iets om trots op te zijn, die eindigt hier, reikt zover als ze kan komen en stopt dan als een kurk in een fles”. Of, nog markanter en indringender:
“Een stroomversnelling in het binnenland doet de oren net zo goed als de branding. Maar de branding rolt in sterkere of zwakkere uitvallen aan, het geruis van een stroomversnelling daarentegen is als een hoorbare mist, het is zinloos in zijn eentonigheid, zonder enige betekenis, een wonder der idiotie. Hoe laat is het? Nee, absoluut niet! Is het dag of nacht? Ja! Het is alsof je een steen op twaalf toetsen van een orgel legt en dan weggaat”.

Veel inzicht in zijn psyche geeft de ik- figuur niet, en hij doet niet verklaringen van waarom hij doet wat hij doet en waarom denkt zoals hij denkt. Want daarvoor is zijn brein ook voor hemzelf veel te ongerijmd. Maar de beschrijvingen van zijn stemmingen zijn messcherp. Het gevoel van alomtegenwoordige idiotie en zinloosheid bijvoorbeeld wordt in het laatste citaat wel heel pregnant verwoord.

In Onder de herfstster was de ik- figuur op raadselachtige en ongrijpbare wijze verliefd op de al even ongrijpbare mevrouw Falkenberg. In Con sordino keert hij, zes jaar later, weer terug naar de boerderij van de Falkenbergs. Zes jaar ouder, maar nog geen cent wijzer. Wat deels zijn lot is, maar deels ook een keuze: “God behoede me ervoor wijs te worden! En dat zal ik tot mijn laatste omstanders prevelen: God behoede me ervoor wijs te worden!”. Want wijsheid is aftakeling en anders niet. Rijper worden is dus een illusie: “De ouderdom schenkt geen rijpheid, de ouderdom schenkt niets dan ouderdom”. Als zwerver zweert hij elk bijgeloof en elke hoop af, slentert hij waar hij slentert, langzaam en onverschillig omdat het uiteindelijk niet uitmaakt waar hij is, met wij hij is en wat hij meemaakt. En in die onverschilligheid klinkt naar mijn gevoel zeker een bepaalde desillusie en bitterheid door, en soms zelfs regelrechte vertwijfeling, maar vaak toch ook een merkwaardig ontroerende berusting: “Ik had lange tijd in de heuvels staan luisteren naar het geruis van hemel en aarde, en verder was er niets te horen geweest. Dan klonk er soms opeens een zacht ritselen, van een verschrompeld ineengerold boomblad dat lispelend door de bevroren takken dwarrelde. Het klonk net als een kleine bron. Daarna ruisten hemel en aarde weer. “Mij overkwam een gevoel van mildheid, een sordino op al mijn snaren”.

Het Weer Magazine

Mooi aan deze laatste passage vind ik dat deze mildheid de ik- figuur “overkwam”, als iets van buitenaf waar hij geen greep op heeft. Mooi vind ik bovendien dat die mildheid “een sordino op al mijn snaren” wordt genoemd, en dus de raadselachtige ongrijpbaarheid krijgt van gedempte muziek. En ook even ontastbaar lijkt te zijn als het nauwelijks hoorbare geruis van hemel en aarde, en het zachte geritsel van een boomblad. Wat op fraaie wijze voelbaar maakt dat die mildheid nauwelijks te verklaren of te vatten is, noch voor de lezer, noch voor de ik- figuur zelf. Heel intrigerend en ontroerend, vind ik. En dit past naar mijn gevoel helemaal bij deze zwerver, die nergens vaste grond vindt of wil vinden.

Adembenemende dialogen
Dat betekent overigens niet dat mildheid en con sordino de enige klankkleuren zijn in deze roman. Want het huwelijk tussen kapitein Falkenberg en mevrouw Falkenberg is vol van tragiek en wederzijdse pijn. Dat levert ellenlange en adembenemend opgeschreven dialogen op, vol van intens- irrationele grilligheid, en vol gepassioneerde moedwil en misverstand. Naast allerlei fraaie scènes waarin de beide echtelieden door verwarring gegrepen zijn, en totaal niet meer weten wat ze doen of wat ze zojuist nog deden. Laat staan waarom. De ik- figuur observeert dit als verwarde buitenstaander: veel van zijn observaties zijn onzekere reconstructies op basis van wat anderen hem vol verbazing vertellen, en bij zijn eigen observaties uit de eerste hand twijfelt hij vaak zeer of hij echt ziet wat hij ziet. Bovendien, hij heeft zelf, zes jaar na Onder de herfstster nog steeds heftige affecties voor mevrouw Falkenberg. Affecties die hij door al hun grilligheid nog steeds niet begrijpt, en die hem nog steeds tot erratische acties drijven waar hij zelf totaal niets van snapt.

Zie bijvoorbeeld hoe mevrouw Falkenberg en hij samen een briefkaart bekijken: “We stonden allebei de kaart te lezen; het was midden op het erf en midden op de dag. Ik weet niet hoe ik het uit moet leggen, ik stond vlak bij haar, mijn hoofd naar het hare gebogen, en dat deed mij heel diep van binnen zo goed. Toen ze klaar was met lezen keek ze me aan. Ze speelde geen spel, maar haar viel waarschijnlijk een bepaalde uitdrukking op mijn gezicht op, ze bleef me staan aankijken. Voelde zij mijn nabijheid net als ik de hare? Die twee zwaarmoedige ogen die opgeslagen werden en op mij gericht bleven waren tot de rand toe gevuld met liefde. Ze was uit haar evenwicht, haar blik was pathologisch diep, naar binnen gericht, vol van het leven dat ze onder haar hart droeg. Ze begon zwaarder te ademen en haar hele gezicht kleurde in een donkere blos, toen draaide ze zich om en liep langzaam weg. Ik bleef met de kaart in mijn handen staan. Had ze me die gegeven? Had ik hem gepakt?”
Die laatste vragen onderstrepen dat de ik- figuur zelf niet begrijpt wat er is gebeurd. De vragen die later bij hem opkomen suggereren zelfs dat hij ook niet goed begrijpt wat hijzelf precies heeft gedaan, gedacht en gevoeld. En ziet hij nou echt diepe liefde in mevrouw Falkenbergs ogen, of is dat wat hij WIL zien, met de wanhopig verliefde wil van een gedesillusioneerde en wanhopige oude man?

Intense hartstocht
Ik ben een tamelijk idolate fan van Hamsuns vroege werk, Honger, Mysteriën en Pan, omdat die romans zo aanstekelijk doordesemd zijn van intense irrationele hartstocht. Onder de herfstster en Con sordino zijn echter beduidend gedempter. Maar die irrationele en intense hartstocht, die mij in Hamsuns vroege werk zo fascineert en meesleept, klinkt in dit latere werk nog steeds mooi door. Fraai is bovendien hoe die hartstocht samengaat met de con sordino- stemming van een oudere man, die weliswaar niet wijzer is geworden – nee, DAT nooit!!-, maar op raadselachtige wijze wel milder. Wat misschien de mildheid is van de zwerver, die zonder haast slentert langs de paden waar hij toevallig is en de stemmingen die hem toevallig overkomen. Of misschien ook de mildheid van de ouder geworden schrijver, die – anders dan de personages uit Hamsuns vroegere werk- niet alleen zijn eigen koortsachtige gemoed observeert, maar ook de koortsachtige grilligheden in het tragische huwelijk van de Falkenbergs. Daarbij accepteert hij met enige wrangheid en afstandelijkheid dat hij niets van die tragiek begrijpt, en er ook niets aan kan doen. En die acceptatie past weer goed bij de berustende zwerver: “Nee, je moet niet denken dat je recht hebt op meer snoep dan je krijgt. Een zwerver raadt alle vormen van bijgeloof af. Wat komt het leven toe? Alles. Maar wat komt jou toe? Komt beroemdheid jou toe? Dan vertel ons waarom! Je moet niet vasthouden aan wat jou toekomt, dat is komisch, en een zwerver lacht om iemand die komisch is”.

Hoe zal deel 3: De laatste vreugde verder gaan? Met nog meer mildheid, con sordino en berusting? Of juist met scherpere desillusie en grilliger hartstochten? Ik ben benieuwd!

Voor het eerst gepubliceerd op Bazarow

Leesadvies voor jongeren

Deel 2 van de Zwerverstrilogie van Knut Hamsum is zo mogelijk nog beter dan het eerste deel.

Boeken van deze Auteur:

Onder de herfstster

Victoria

Auteur:
Knut Hamsun
Categorie(ën):
Literatuur