"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

A Mountain to the North, a Lake to the South, Paths to the West, a River to the East

Vrijdag, 31 maart, 2023

Geschreven door: László Krasznahorkai
Artikel door: Nico van der Sijde

Een intrigerende novelle, vol ongrijpbare schoonheid

[Recensie] Krasznahorkais intrigerende novelle A Mountain to the North, a Lake to the South, Paths to the West, a River to the East verscheen in 2022 in het Engels, maar het origineel stamt uit 2003. Het is dus een relatief laat vertaalde voorloper van Destruction and sorrow beneath the heavens en het oogverblindend prachtige Seiobo there below, waarin fascinatie voor Oosterse schoonheid een grote rol speelt. En het komt na het meesterlijke Oorlog en oorlog, dat vol staat met adembenemend gitzwarte en peilloos troosteloze zinnen over de volstrekt zinloze chaos van de wereld, maar ook vol prachtzinnen over het onblusbare verlangen naar bovenwereldse en onbevattelijke schoonheid. Een schoonheid die misschien zelfs nog feller schittert in Seiobo there below.

Oosterse schitteringen
Welnu, de novelle A Mountain to the North, a Lake to the South, Paths to the West, a River to the East deed mij door zijn ongrijpbare Oosterse schitteringen vaak denken aan Seiobo there below. Ook staan er diverse liederlijk groteske passages in die juist weer eerder doen denken aan Satanstango, Oorlog en oorlog of De melancholie van het verzet, net als enkele fabuleuze zinnen over de zinloze chaos van de wereld en de peilloze leegte van het universum. Maar naar mijn gevoel overweegt toch de schoonheid, of wellicht vooral de snakkende zoektocht daarnaar. En dan bovenal de zoektocht naar onwereldse schoonheid die nauwelijks te vatten is door onze zintuigen en onze woorden, naar sublieme schoonheid die alle conventies en alle grenzen van het menselijke verstand ontstijgt, naar schoonheid ook die ons door zijn ultieme karakter voor even verlost van de troosteloze zinloosheid van het bestaan.

Prins Genji
Hoofdpersoon van deze novelle is de kleinzoon van prins Genji, dus een nazaat van een beroemde Japanse romanfiguur. De kleinzoon is een opvallende verschijning, net als zijn fictieve grootvader: “The gaze of the grandson of Prince Genji truly captivated all those who glimpsed him. He was the manifestation of the truth that there was a place, on this earth, for human sensitivity, for sympathy and compassion, for consideration and benevolence, for tact and humility, for exaltedness and a greater vocation”. En hij bezoekt een plaats die een vergelijkbare verheven “truth” belichaamt: een aan tijd en plaats ontstijgende tempel in Kyoto, met immense muren en bruggen die tegelijk een bovenmenselijke lichtheid uitstralen, met afmetingen en architectonische vernuftigheden die de toeschouwer er meteen van doordringen dat hij zich in dimensies bevindt die oneindig ver afstaan van het menselijke en begrijpelijke, en met “a dazzling constancy as deep as the impotency of words before an unintelligible land of inaccessible beauty”. De kleinzoon van Genji bevat kortom niet wat hij ziet, net zo min als de lezer. Misschien bevat de lezer het zelfs nog minder: de verteller vertelt ons zelden wat de kleinzoon van Genji denkt of voelt, en beschrijft eigenlijk vooral de tempel, op heel uitvoerige wijze en in bewoordingen die onze verbazing alleen maar vergroten.

Verborgen tuin
Veel in de tempel lijkt ook bijna onwerkelijk. Zo is er een “hidden garden” die zich alleen als een “fleeting image” laat zien of vermoeden, en die misschien alleen in kleinzoon Genji’s verbeelding of verlangen bestaat. Een verlangen dat wordt gewekt door een tekening en beschrijving in een boek. Maar dat verlangen is wel onblusbaar: “he read the description, he looked at the drawing, and the description and the drawing both immediately made the garden real in his imagination, and from that point onward he was never free of it ever again, from that point onward this hidden garden never let him go, his hidden garden never let him go, he simply could not chase it from his mind, he continually saw the garden in his mind’s eye without being able to touch its existence, he saw the garden, and after a while, he wanted to see it in reality as well”. Maar precies dat laatste lukt hem niet. Bovendien volgt in een later hoofdstuk nog een fascinerende evocatie van de verborgen diepten van deze “hidden garden”: diepten vol subtiele aardlaagbewegingen die aan het blote oog ontsnappen, en vol kristallijnen structuren die ons met hun pracht en onbegrijpelijke patronen totaal zouden verbijsteren als we ze zouden kunnen zien. Maar de hoofdpersoon ziet die diepten niet, want het zijn de verborgen diepten van een verborgen tuin. Zoals zo veel in de tempel aan zijn blik en verstand ontsnapt. En precies dat maakt die tempel zo fascinerend. Voor de kleinzoon van Genji en voor ons.

Geschiedenis Magazine

Bovenwerelds
De zinnen van Krasznahorkai zijn niet zo extreem lang als die in sommige van zijn romans, maar ook in deze novelle staan toch weer veel lange, ademloze, intens kronkelende zinnen. Het laatste citaat hierboven is bijvoorbeeld maar een klein stukje uit een meanderende zin van meerdere pagina’s. En de rest van die zin is even intens als dat geciteerde stukje. Alleen dat al voedt de ademloosheid van de lezer: het onderstreept als het ware dat we niet te maken hebben met taferelen die zich laten vangen in korte, ordelijke zinnen met een logisch begin en slot. Sterker nog: die zinnen ontsporen, raken geen enkele duidelijke kern, en benadrukken daardoor dat ze hulpeloos ronddraaien rondom “iets” wat zich niet in taal laat vatten. Ze zijn dus even vertakt en grillig-ongrijpbaar als de werkelijkheid die ze trachten te omcirkelen. Bovendien, diverse van die zinnen staan bol van grillige en verbazende details. Met name de zinnen die gaan over de oneindig vertakte en uitgesponnen rituelen die gevolgd worden bij het bouwen van de tempel en bij het bewerken van de materialen waarmee die tempel is gebouwd. Die zinnen boezemen tevens door hun enorme lengte en hun vele kronkelingen veel ontzag in voor die rituele ambachtelijkheid. Want ook die rituele ambachtelijkheid krijgt daardoor het karakter van iets bovenwerelds, van iets wat niet in normale zinnen is te vatten. En van iets wat je met meditatieve aandacht bekijken moet, in stilte en verwondering.

Ik vond dit kortom een mooie novelle. Naar mijn smaak is hij op zijn beste momenten even fraai als het ijzersterke Seiobo there below, de roman waarin verlangen naar ultieme schoonheid ook zo’n mooie rol in speelt. Niet iedereen zal houden van Krasznahorkais ellenlange zinnen, niet iedereen zal gecharmeerd zijn van zijn uitgesponnen en soms onnavolgbare beschrijvingen van een onwerkelijke en onbevattelijke Japanse tempel, niet iedereen is een fan van Krasznahorkais unieke stijl. Maar ik wel! En voor liefhebbers van Krasznahorkai is deze novelle zonder meer een aanrader.

Eerder verschenen op Hebban