"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De aanslag

Woensdag, 25 juli, 2007

Geschreven door: Harry Mulisch
Artikel door: Daan Stoffelsen

Niet op zoek naar de schuldigen

Tachtig jaar wordt hij zondag, waarvan zestig jaar schrijver, en een rots in de branding van de literaire Noordzee. Kastelen worden opgeworpen, duinen ontstaan en worden weggeslagen, flessenpost spoelt aan, maar Harry Mulisch blijft. Na het overlijden van Hermans en Reve bleef hij als enige van de grote naoorlogse drie over, een status die onlangs nog onderstreept werd met de uitverkiezing door NRC-lezers van De ontdekking van de hemel als beste Nederlandse boek ooit. Ter ere van zijn tachtigste verjaardag, op 29 juli, wordt De aanslag goedkoop heruitgegeven.

De aanslag (1982), Mulisch’ doorbraak bij het grote en internationaal publiek (er werden ruim een miljoen exemplaren van verkocht), gaat over schuld en onschuld in het licht van de complexiteit van oorlog. Het is een eigenaardig thema omdat de hoofdpersoon, het slachtoffer, de enige onschuldige, heel rationeel de daad voor zichzelf heeft afgesloten: ‘Iedereen heeft gedaan, wat hij heeft gedaan, en niet iets anders.’ Anton Steenwijk is niet op zoek naar de schuldigen; zij vinden hem.

Het is januari 1945, hongerwinter in Haarlem. De familie Steenwijk zit gezamenlijk rond de keukentafel te kleumen, een laatste potje Mens-erger-je-niet alvorens vroeg naar bed te gaan. Dan klinken er buiten schoten. Eerst één, dan nog eens twee, dan nog twee en ten slotte, na een doodskreet, een zesde. De gehate hoofdinspecteur van politie Fake Ploeg blijkt vermoord te zijn. Als de buren, voor wier huis de moord gepleegd is, het lijk verslepen naar dat van de Steenwijks, rent oudste zoon Peter naar buiten om in te grijpen. Dan arriveert de politie. Peter vlucht weg, de andere Steenwijks worden gearresteerd en zoon Anton van zijn ouders gescheiden. Hun huis gaat in vlammen op, Antons ouders en broer – blijkt later – worden vermoord bij de represaille.

De gebeurtenissen daarop zijn voor de twaalfjarige Anton als een droom: zijn eerste rit in een auto, het kortstondig verblijf in een donkere politiecel met een verzetsstrijdster, de sympathieke behandeling door de Duitsers, een rit met een motor, de dood van de Duitse soldaat die hem naar zijn familie in Amsterdam moet begeleiden.

En een droom blijft het, ook als hij in de jaren daarop, de plek des onheils nog eens bezoekt. In elk van de episodes – 1952, 1956, 1966, 1981, respectievelijk de jaren waarin telkens weer de oorlogsschuldvraag gesteld wordt: Korea, de Praagse lente (en de reactie in Nederland: aanvallen op communisten), de vrijlating van SD-er Willy Lages en de anti-kernbomdemonstratie – ontmoet hij spoken uit het verleden. De buren, de zoon van Fake Ploeg en de moordenaar, en ten slotte het buurmeisje dat het lijk had verplaatst. Antons herinneringen zijn vager geworden met de jaren, en hoewel hij de moord op Ploeg en daarmee het sterven van zijn familie gerechtvaardigd acht, wil hij er niet meer woorden dan dat aan vuil maken. Maar het ligt complexer, benadrukt elke betrokkene steeds weer automatisch als ze in de verdediging schieten. Even automatisch komt Anton met een rationele repliek. Tijdens de belegering van communistisch hoofdkwartier Felix Meritis in 1956 ontmoet hij de zoon van Fake Ploeg, Fake junior.

‘“Mijn familie,” zei [Anton], terwijl hij zijn vrije hand in zijn nek legde, “is niet door de communisten uitgeroeid, maar door de vrienden van jouw vader.”
“En die communisten wisten, dat dat zou gebeuren.”
“Dus is het hun schuld…”
“Allicht. Van wie anders?”
[…]
“Waarom,” vroeg Anton, “kun je niet van je vader houden zonder de zaak goed te praten? Van een heilige houden is toch geen kunst. Dat is net zoiets als van dieren houden. Waarom zeg je niet gewoon: mijn vader was faliekant fout, maar hij was mijn vader en ik houd van hem.”
“Maar hij was verdomme niet fout! Ten minste niet op de manier die jij nu bedoelt.”’

Het NSB-lidmaatschap van Fake Ploeg was namelijk een statement tegenover al die laffe NSB-ers die op dolle dinsdag het land ontvlucht hadden. Hij was geen jodenhater, wel een communistenhater, maar hij gehoorzaamde zijn chefs en stond waarvoor hij stond. Het is weer een ander gezichtspunt, een nieuw perspectief in het systeem dat Mulisch met deze vluchtige ontmoetingen bouwt. Mulisch toont zich in De aanslag weer een ijzersterke plottenbouwer. Niet dat karaktertekening en stijl onverzorgd zijn, maar ze dienen wel duidelijk het hogere doel: de door de hoofdpersoon ongewilde why-done-it-plot. We krijgen net genoeg van Anton en de anderen te weten om de volgende stap in de reconstructie van de aanslag te begrijpen, en de stijl is aantrekkelijk, maar vooral functioneel. Het werkt zo goed, dat de Mulisch’ zo eigen metafysische uitstapjes en symbolische elementen nergens storen.

Maar De aanslag is niet alleen een harmonieus geheel van karaktertekening, stijl en een sterk plot. Het verhaal vertelt meer dan een verhaal. Elke ontmoeting brengt nuance, een enkele ontmoeting brengt herinnering terug. Een reconstructie van de moord en de daaropvolgende gebeurtenissen brengt een veel complexer beeld dan de formule dat één moordenaar vele moorden voorkomt. Schuld en vergeving strepen elkaar weg en versterken elkaar, jaren na de daad. De aanslag biedt daarmee een verdieping en een relativering van de schuldvraag in elke oorlog, een studie in fictie die voor 1945, 1952, 1956, 1966 en 1981 geldig blijft, maar ook voor 2007.

Boeken van deze Auteur:

De zuilen van Hercules

De oer-aanslag

De procedure

Siegfried