"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De andere kant van de natuur

Vrijdag, 26 juli, 2019

Geschreven door: Rainer Maria Rilke
Artikel door: Elisabeth Francet

Schijnbaar terloops

[Recensie] In 1936 hield Stefan Zweig in Londen een lyrische voordracht over Rainer Maria Rilke (1875-1926), waarin hij niet alleen Rilkes zuivere dichtkunst prees, maar ook zijn zuiver dichterlijk bestaan, als een volmaakte wijze van leven. Volgens Zweig, die Rilke persoonlijk kende, was geen schrijver, geen kunstenaar zo vrij als hij. Hij had geen adres, geen vaderland, zelfs geen vaste gewoonten. Hij reisde stil en onopvallend, gedroeg zich terughoudend en schermde zijn privéleven af. Niemand kon beter, meer betrokken luisteren dan hij, verklaarde Zweig. Nooit probeerde hij iemand om te praten of te overtuigen. Met zijn zachte aard vermocht hij anderen tot stilte te bewegen. Intussen is Rilke in het tijdloze overgegaan en “beeld geworden in het marmeren woud van de onsterfelijkheid.”

De andere kant van de natuur bundelt twaalf prozaschetsen van Rilke: van terloopse observaties tot intense beschouwingen over mens en natuur, van eenvoudige beelden tot virtuoze metaforen. Op de kaft zien we het achtereind van een hond die de andere kant op kijkt, schijnbaar verwachtingsvol kwispelend.

Met de hond maken we nader kennis in Een ontmoeting. Op een wandeling ontmoet de hond een vreemdeling. Steels kijken dier en mens naar elkaar, vervolgen hun weg in dezelfde richting. Zijn blijmoedige inborst getrouw, jengelt de hond uit een overmaat aan gevoelens, springt op en maakt kinderlijke speelbewegingen. De vreemdeling aarzelt, maar wijst de hond af; hij wil niet dat die van hem afhankelijk wordt. Samen verder wandelend voeren ze een moeizaam gesprek, de een met subtiele, de ander met uitbundige lichaamstaal. Dan houden ze halt, staan tegenover elkaar: de een geïrriteerd, de ander verwachtingsvol. Wie zal capituleren?

In De leeuwenkooi vergelijkt Rilke heimwee met spiegels in kajuiten van verzwolgen schepen. Spiegels die niets meer bevatten, geen gezichten, geen gebaren. Aan dat soort weemoed doet de leeuwin denken, wanneer ze heen en weer loopt in haar kooi. Zwijgend klampt ze zich vast aan het ritme van de tijd alvorens haar levensgezel, de zieke leeuw, sterft. De oplettende toeschouwer ziet hoe haar hoop sterft. Ook Uit het droomboek is een verkenning van het onuitspreekbare. Rilke wijst op het verschil tussen stad en platteland in het al dan niet benoemen der dingen. Op het platteland ‘zijn’ de dingen, in de stad krijgen zelfs sterren en bloemen namen. Stedelingen interesseren zich alleen nog voor die namen en herinneren zich het verhaal erachter niet. Ze hebben angst, maar weten niets over de oorsprong van hun angst. Benoemd worden dingen onuitspreekbaar.

Boekenkrant

Gym begint met een terloopse observatie van het gymuurtje in een militaire school waar groepjes jongens oefeningen verrichten aan rekstok, paard, brug en klimstang. Gruber, die normaal altijd de laatste is, begint als een bezetene een stang te beklimmen. Verbaasd kijken de anderen toe wanneer hij het plafond bereikt, iets waar zelfs de allerbesten zelden toe in staat zijn. Op commando van de onderofficier laat hij zich vervolgens langs de gladde stang naar beneden suizen en gaat duizelig en verhit in een hoekje zitten. Enkele minuten later zakt hij langzaam en geluidloos van de bank. Rilkes beschrijving van wat daarna gebeurt getuigt van een buitengewoon psychologisch inzicht in het gedrag van groepen in een strikt hiërarchische omgeving.

Rilkes weelderige en levendige beschrijving van een processie in de Vlaamse stad Veurne doet naar adem happen. Tussen torens die naar de hemel reiken, vullen jaarmarktkramen de Grote Markt, “terwijl de klokken als een wolkbreuk over haar neergalmen.” Het is de laatste zondag van juli. Klokslag twee begint een unieke stoet te stromen. Boetelingen in pij, met naar beneden getrokken kap, dragen vier uur lang, voor ieders ogen en onder het gelui van de klokken, zeventiende-eeuwse houten poppen door de straten. “Een oud samenspel van Vlaamse verzen” trekt over het geheel mee, “verdeeld over de afzonderlijke personen bij wie het heilige betoog lang en duidelijk als een spreukband uit de mond komt.” Middeleeuwse en Bijbelse verhalen worden verteld, gereciteerd, uitgebeeld. Na afloop van de processie begint de kermis “met net zoveel ernst en vermomming.” “Flarden draaiorgelmuziek dwarrelen ergens neer en worden vertrapt”, de carrousels raken op dreef. Boetelingen werpen hun kap naar achteren, lachen in het zonlicht. Drank vloeit en in de hoeken van het plein begint men te dansen. Een kluns of dronkenlap omkukelen “kan nog steevast, als op oude Vlaamse schilderijen, rekenen op de uitgelaten bijval van het hele gezelschap.”

De prozaschets Belevenis is de getuigenis van een openbaring. Een man met een boek wandelt lezend door de tuin van een slot. Wanneer hij tegen de vertakking van een boom leunt, bekruipt hem het gevoel helemaal door de boom opgenomen te worden. Een bedachtzaam inzicht vervult hem.

Huub Beurskens merkt in zijn nawoord op hoe nauwgezet Rilke waarneemt. “Hij wil opgaan in het natuurlijke juist door de kunstmatig lijkende reflectie erover niet op te geven en door zo terloops mogelijk gespitst te zijn op momenten en verschijnselen die ons even uit het dagdagelijkse, normale bestaan trekken”, de andere kant van de natuur in. Rilke beschrijft meesterlijk hoe wereld en ik soms kortstondig in elkaar overgaan, als in een déja vu. Beurskens illustreert die wederzijdse doordringing met zijn vertaling van het gedicht De panter, door Rilke rechtstreeks naar de aanschouwing gemaakt, in de Jardin des Plantes, Parijs. Een fragment:

“Heel soms schuiven de blinden van zijn pupillen
geruisloos open –. Dan kan een beeld naar binnen gaan,
gaan door het in zijn leden gebalde stille –
om in zijn hart op te houden met bestaan.”

Eerder verschenen op geendagzonderboek

Boeken van deze Auteur: