"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Essay: Over het fenomeen van de campusroman. Deel 3 en slot

Maandag, 11 december, 2023

Geschreven door: Katy Hays
Artikel door: Ansuya Spreksel

De ondoordringbare wereld van de elite universiteiten

Schrijver Ansuya Spreksel verdiept zich in een lang essay over het fenomeen van de campusroman waarvan Donna Tartts De verborgen geschiedenis het ultieme oerboek is. In deel 2 van haar essay besprak Spreksel Ik heb een paar vragen voor je van Rebecca Makkai. In dit deel drie staat Het kaartenhuis van Katy Hays centraal.

Katy Hays schreef met haar debuut Het kaartenhuis een boek dat dichter bij de klassieke Dark Academia-sfeer en thematiek blijft, maar ze heeft er een eigen twist aan gegeven, eentje die niet alle leden van een Facebook groep als ‘Dark Academia Bully Romance’ (een soort sub-sub genre) zal bekoren. Er is een villain, jazeker, misschien wel meer dan een.

Onheilslocatie
Hays lijkt zich in de eerste plaats in te hebben vastgebeten in het voornemen om haar onheilslocatie tot in detail neer te zetten en tot leven te wekken, zoals het de ware Dark Academia Novel betaamt. Hays heeft haar oog laten vallen op The Cloisters, een echt bestaand ‘mediëval museum’ in Manhattan, New York (Google images is in dit geval een aanrader, daar blijkt het museum er nog veel griezeliger uit te zien dan de filmische beschrijvingen die Hays je aanreikt). Daarbij overspeelt ze ook regelmatig haar hand; ze lijkt zelf zo verguld van de omgeving waarin haar personages ronddolen dat er in elke zin galmende geluiden, geurende kruiden, flakkerende kaarsen enzovoorts voorbij schijnen te moeten komen, alsof ze bang is dat je het niet al helemaal voor je zag.

Maar het pleit voor Hays dat The Cloisters niet enkel en alleen lijkt te dienen als spookachtig verdwaaldecor. Afgezien van het feit dat Hays, oorspronkelijk kunsthistorica, haar onuitputtelijke historische kennis van de locatie er flink op los kan laten, zit haar voornaamste boodschap tevensl in die titel inbegrepen: The Cloisters staat symbool voor de afgezonderde, voor velen ontoegankelijke academische wereld. Zeker in Amerika, waar de felbevochte plaatsen op Yale en Harvard voor het gewone plebs een onbereikbare droom blijkt, en de concurrentie en ambitie van studenten een toxische cultuur teweeg kunnen brengen. Het zit hem al in het woord Cloistered: ontoegankelijk, gesloten als een oester, of inderdaad, als een klooster.

Yoga Magazine

Occulte zaak
Het Kaartenhuis heeft die connotatie helaas verloren, al verwijst deze dan wel weer treffend naar een mooi maar fragiel bouwwerk dat gedoemd is in te storten. Daarnaast biedt The Cloisters voor Hays een onderzoeksterrein; niet alleen (voor haar personages althans) in letterlijke zin, maar in deze  locatie kan een nuchtere maar ambitieuze jonge studente zich laten meeslepen en in de ban raken van een occulte zaak waarin ze aanvankelijk niet geïnteresseerd is: tarot. Een kunsthistorica die volledig geobsedeerd raakt door divinatie; het voorspellen van de toekomst, en gaat geloven in een zekere lotsbestemming: Hays laat overtuigend zien hoe een decor als The Cloisters, en de andere personages die daar door de gewelfde gangen sluipen, van invloed kunnen zijn op je perceptie van de werkelijkheid, hoe je gebrainwashed kunt raken door je omgeving, net als wanneer iemand zich bij een sekte aansluit. En dat is nu net wat Het kaartenhuis zo boeiend maakt. We zagen dat al eerder gebeuren bij de studenten Grieks in De verborgen geschiedenis; en ook in Ik heb een paar vragen voor je vindt een scene plaats waarin de studenten de geest van Thalia proberen op te roepen middels ‘glaasje draaien,’ maar bij Makkai is het veel meer het mysterie van de onopgeloste moordzaak (of, in Bodies’ perceptie, ten onrechte veroordeelde gymleraar)zelf die met de personages aan de haal gaat en hen volledig in beslag neemt. Bodies obsessie met de moord op Thalia komt pas werkelijk tot wasdom wanneer ze zich opnieuw op de plaats des onheils bevindt.

Hays’ studente in kwestie is kunsthistorica Ann Stilwell, afkomstig uit het kleine provinciestadje Walla Walla, dat ze -net als Richard Papen en Bodie Kane – het liefst zo spoedig mogelijk wil verlaten, en net als Bodie sleept ze daarbij een vreselijke familietragedie in haar kielzog mee. Haar vader, een schoonmaker op haar universiteit en een autodidact die (enigszins overdreven) notitieblaadjes van haar professor uit de vuilnisbak viste om zich thuis over de vertaling uit het Latijn te buigen, is bij een noodlottig verkeersongeluk om het leven gekomen (en daarmee spoil ik niets, want de ware aard van het ongeval houdt ze uiteraard vakkundig verborgen). Ann is ambitieus en vastbesloten de absolute  academische top te bereiken die voor haar arme vader nooit gegund was, maar elke aanvraag voor een promotieplaats aan een universiteit wordt beantwoord met een afwijzing, zoals het het gekloosterde universitaire ons-kent-ons wereldje betaamt. Haar enige uitweg lijkt een stage bij het Met museum in New York te zijn, een kans die ze dan ook zonder aarzeling aangrijpt. Eenmaal bepakt en bezakt in het snikhete New York aangekomen blijkt veel op desillusie te berusten. Ze kan geen fatsoenlijk appartement betalen en belangrijker nog: de stageplaats blijkt helaas toch niet door te kunnen gaan. Instorting ‘Kaartenhuis’ gegarandeerd, dus.

Kloosterresten
Maar terwijl ze dat nieuws nog in het kantoortje waar ze zich kwam melden op zich in probeert te laten werken, komt daar ‘toevallig’ ene Patrick Roland binnen struinen, conservator bij the Cloisters, een dependance van het museum gericht op middeleeuwse kunstcollecties, dat letterlijk gebouwd is met uit Europa verscheepte middeleeuwse kloosterresten. Deze Patrick is eveneens zeer toevallig nou net op zoek naar versterking bij het op touw zetten van een expositie over divinatie, en Ann blijkt de ideale kandidate: dankzij de kleine niche van haar specialisatie, die haar kansen op een positie aan een van de begeerde universiteiten zichtbaar verkleind heeft, is ze precies met de goede kennis uitgerust voor een stage bij een middeleeuws museum. Daar raakt ze onmiddellijk in de ban van haar stage genote Rachel Mondray, in zekere zin de Thalia van dit boek (zo lijkt het althans aanvankelijk): stinkend rijk, oogverblindend knap, mysterieus, ambitieus. Het is de relatie tussen deze twee personages die het boek op stoom doet komen: wat Ann aanziet als aanhankelijkheid, eenzaamheid en getraumatiseerd gedrag doorzie je als lezer onmiddellijk als manipulatief, controlerend, geobsedeerd en onderdrukkend. Rachel koopt chique kleding voor Ann, exorbitant dure antieke ‘vriendschapsringen,’ vraagt haar om bij haar in haar gigantische luxeappartement te komen wonen, dat griezelig genoeg onder het appartement van haar overleden ouders ligt. Want ja, ook Rachel is haar ouders verloren bij een tragisch ongeval met een zeilboot, dat zijzelf op miraculeuze wijze als enige wel heeft overleefd. Dan blijkt haar kamergenote aan de universiteit ook nog eens onder verdachte omstandigheden uit het raam te zijn gesprongen, gevallen ofwel geduwd. “Overal waar Rachel gaat, vallen doden,” waarschuwt een bezorgde ex-klasgenote Ann. Het klinkt Ann uiteraard absurd in de oren, alsof die klasgenote iets te veel Dark Academia romans gelezen heeft, iets te veel true-crime series over psychopaten heeft bekeken. Maar als lezer van precies zo’n roman weet je: een villain deinst nergens voor terug, dus die ongeloofwaardige conclusie zal wel kloppen.

Naast die merkwaardige relatie met Rachel komt er ook een uiteraard ‘stormachtige’ affaire met Leo, de weerbarstige, laconieke beheerder van de kloostertuinen, waarin overigens heel wat gevaarlijke gifplanten groeien. Deze Leo schrijft, speelt in een punkband en heeft vooral veel schijt aan alles. Zo kweekt hij bijvoorbeeld in het geheim onder andere hallucogene kruiden en verkoopt die illegaal op de markt. Die twee zijn precies de verpersoonlijking van alles waar die arme Ann uit Walla Walla zo naar smachtte: de zucht naar academische roem, tomeloze ambitie en gedrevenheid enerzijds en het ruwe avontuur van het stadsleven anderzijds. Toch zit deze relatie vol clichés, waarbij een van de ergste zinnen in het boek (nadat Leo zijn nummer op “het zachte plekje” van haar hand geschreven heeft) misschien wel deze is:  “Zelfs toen de inkt allang was ingesleten voelde ik zijn nummer nog branden op mijn huid.”

Obsessies
Ondertussen houdt ook Patrick er zijn persoonlijke obsessies op na: zo heeft hij zijn zinnen gezet op een pak 15de-eeuwse tarotkaarten  waarvan vermoed wordt dat het het eerste, oorspronkelijke kaartspel is. Tijdens besloten nachtelijke bijeenkomsten weet hij bovendien zelfs Ann van de mythische voorspellende magie van de kaarten te overtuigen. Om die oorspronkelijke kaarten in bezit te krijgen stuurt hij Ann en Rachel regelmatig naar een mysterieus schimmig antiekwinkeltje waarvan je de filmversie haarscherp voor je ziet. Op een van die momenten doet Ann per ongeluk een grote ontdekking die ze vervolgens voor iedereen behalve Rachel verborgen houdt. Bij het besef dat deze vondst, met behulp van (welja, waarom ook niet) een toevallig door haar vader uit een prullenbak geviste Latijnse tekst die betrekking heeft op de oorsprong van dat begeerde kaartspel , hun grote doorbraak in de academische wereld zal betekenen, beginnen de twee aan een project dat hun toekomst zal veranderen.

Wanneer Patrick na een seance waarbij het trio een door Leo aangemaakt hallucogeen kruidendrankje heeft genuttigd dood in zijn kantoor wordt aangetroffen, luidt de officiële doodsoorzaak: vergiftiging. En daarmee ontrolt zich een bloedstollende plot, met een verrassende wending aan het einde.

De verschillende gradaties ten aanzien van het aansteken van sigaretten
Voor de lezer die wel wat voelt voor een roman vol intriges, duisternis en een tikje semi magisch-realisme, en die zich niet laat afschrikken door ongeloofwaardige uitschieters hier en daar, is het in dit klooster prima vertoeven. Er hangt wel met een vervaarlijk vleugje Dan Brown in deze kloostergangen, dat moet ook gezegd worden.  slome rups die zich ontpopt tot een pageturner van jewelste, die ook nog eens behoorlijk wat kunsthistorische kennis over de lezer uitstort is helaas wel geschreven in een erbarmelijke stijl.

En dat is helaas een nogal groot zwaktebod: verzinnen en scheppen kan Hays, maar  haar schrijven is te gekunsteld. Stilistisch is het boek veelal veel te veel van het goede en nogal over de top. vooral haar dialogen zijn erbarmelijk slecht. Ze lijkt er zo op gebrand een filmisch boek te schrijven dat het haast een filmscript is geworden, compleet met regieaanwijzingen wat betreft oogopslagen, indringende blikken en “iemand die langs een arm strijkt”. Dialogen worden stelselmatig onderbroken door een blik, een aanraking en te veel bijwoorden. Zelden staat er simpelweg ‘zei hij.’ Enkele willekeurige voorbeelden:

“‘Uiteraard.’ Patrick keek me aan.(…) ‘Heb je weleens overwogen –‘ Patrick keek op, met zijn vinger op een pagina- ‘dat er in die praktijken , ook al kunnen we dat inmiddels moeilijk geloven, misschien wel –‘aan een kern van waarheid schuilt?’”

“Soms wat – nu hield ze mijn blik vast- ‘ongebruikelijke dingen.”

“Patrick werkt een nieuw kaartspel…Rachel zweeg alsof ze naar de juiste woorden zocht, ‘altijd graag hier in.’”

“‘Ik bedoel…’ Ze ademde diep in. ‘Is ze een goede collega?’”

“En ze heeft zich niet’ – ze vulde de stilte met een vaag handgebaar –‘vreemd gedragen?’”

En is er een zin bespottelijker dan deze:  “’hmmm’ Laure schermde met een hand haar gezicht af en stak behendig een sigaret op?'”

Behendig? Zijn er gradaties van behendigheid ten aanzien van het opsteken van sigaretten?

Kennelijk, want neem een omschrijving als deze, wanneer Leo een sigaret aansteekt: “traag en passief, als in een reflex, een gewoonte” waarbij “de zwavelgeur van de lucifer” over tafel naar Ann toe walmt. De meeste rokers, Ann, steken inderdaad sigaretten aan alsof dat een gewoonte is! Je vraagt je af of Ann nu werkelijk zó wereldvreemd is, of Hays gewoon een uiterst onhandige schrijfster.

En dan is daar uiteraard de onvermijdelijke slok koffie:

“Ik heb gewoon besloten dat zij – ze nam een slok koffie – hier een weekendje ofzo geweest is.”

Het grootste mysterie in dit boek is dan ook waarom Hays ervoor gekozen heeft om vrijwel elke zin in een dialoog halverwege af te breken om een nutteloze handeling te omschrijven. Uit alles blijkt de angst dat wij lezers de scènes niet seconde voor seconde op ons netvlies gebrand hebben staan, wat maakt dat ze beter een film of spannende serie had kunnen maken dan een boek te schrijven.

In een lijstje  ‘do’s en don’t-s voor schrijvers ‘ op haar blog geeft Rebecca Makkai zo’n voorbeeld van hoe een dialoog niet moet klinken:

 “’Blah’, she said and forked another bite of salad. ‘Blah blah,’ he replied, and sipped his wine. ‘But blah!’ she said, and poked at her pork chop. ‘Please get me out of this terrible story!’ Ralph cried, gnawing on his breadstick.

Als je het mij vraagt geldt dat niet alleen voor happen en slokken, maar nog meer voor oogopslagen en “vluchtig langs een arm strijken”.

Die oogopslagen lijken ingezet om het tweede deel van een zin extra kracht bij te zetten, maar de irritatie lijdt de lezer juist van de rest van de uitspraak af.

Filmscript
Wie in staat is over dit soort knullige zinnen heen te lezen, zich niet te ergeren aan plotwendingen die – de auto van Ann’s vader eendrachtig –  flink uit de bocht vliegen, en zich vooral mee te laten slepen door die door Pfeiffer zo bejubelde ‘sfeer,’ die zit meer dan gebakken met Het  kaartenhuis. Ik hoop oprecht voor Hays dat ze spoedig een aanbod krijgt om het filmscript te schrijven waarin ze met haar oogopslagen los kan gaan. Het verhaal is geknipt voor een spannende, sfeervolle serie. En anders gun ik haar dat haar volgende roman door een strengere redacteur wordt gecorrigeerd, want verzinnen kan ze. Een beetje te goed zelfs. Daarom balanceert het boek regelmatig op de scheidslijn tussen spannend, intelligent speurverhaal en kitscherigheid, wat het een perfect recept maakt voor een sfeervolle, duistere Binge-waardige serie. Zeker als the Cloisters toestemming geven om er te filmen.

Hoe lekker het ook kan zijn om helemaal een boek binnen gezogen te worden, het al te gedetailleerd beschrijven van trillende handen, op- en neergeslagen ogen, genomen slokjes, zinnen die worden onderbroken omdat er haar uit ogen gestreken moet worden, een hand gepakt of er een trek van een sigaret moet worden genomen, in de verleden tijd verteld vanuit een heden dat daar vanaf een afstand op terugkijkt, is altijd gevaarlijk. Wij mensen herinneren ons nauwelijks wat we drie weken geleden op een dinsdagavond gegeten hebben, laat staan wie er halverwege een zin afbrak om een slokje cappuccino te nemen en het schuim van zijn bovenlip te likken. Als een verteller terugblikt op een ver verleden, komen teveel van dit soort al te gedetailleerde beschrijvingen ongeloofwaardig over.

Makkai laat haar vertelster wel terugblikken op haar verleden, maar altijd vanuit het heden, en dat heeft als bijkomend effect dat ze laat zien hoe herinneringen vervormd kunnen raken en beïnvloeddoor de heersende tijdsgeest. Het is niet voor niets dat er volop gespeculeerd werd op school over de relatie tussen de heer Bloch en zijn pupil, en dat deze enkele jaren jonger was dan de kunstenares die haar echtgenoot aan de schandpaal nagelt. Maar tussen 17 en 21 jaar, merkt Bodie op, ligt een wereld van verschil. Ook beseft ze pas hoe jong haar zeventienjarige leerlingen zelf ogen, aangezien ze ze nu veelal ziet in films en series, waarin hun rollen steevast gespeeld worden door twintigers.

Tartt versus Makkai versus Hays
In zowel het boek van Makkai als in dat van Hays zitten klassieke The Secret History-elementen.

Zo beginnen alle drie de boeken met een proloog waarin duidelijk wordt dat er iets zeer noodlottigs is voorgevallen, iets met een dodelijk slachtoffer. Ten tweede: het hoofdpersonage,  leugenachtig en zodoende een onbetrouwbare verteller, die bovendien op de vlucht is voor een verleden in een klein provinciestadje,  wil dolgraag bij de elite horen. Juist die vurige wens om erbij te horen geeft ze zowel de ‘outsiders gaze’ als de allesverzengende ambitie om zichzelf te bewijzen.

Ten derde hebben Makkai en Hays beiden hun eigen Julian Morow (de charismatische maar zelfzuchtige docent Grieks van Tartt): Meneer Bloch en Patrick Roland. En tenslotte  vinden in alle drie de boeken een of meerdere occulte seances of rituelen plaats, al dan niet met noodlottige en dodelijke gevolgen .

Ook speelt in alle drie de boeken afkomst en sociale klasse een belangrijke rol. Alle protagonisten zijn outsiders die observeren en imiteren. In Makkai’s roman valt ook Omar buiten de groep omdat hij ‘slechts de gymleraar’ was, en geen witte, doorgewinterde docent. De andere studenten wanen zich in feite een soort godheden, voor wie geen restricties gelden. 

Ik zou  nog meer overeenkomsten kunnen noemen, maar feit blijft dat er voor elke lezer wat wils is: wie zin heeft in een kritische meta-roman die het aandurft om zichzelf soms tegen te spreken en vooral een kritiek is op het hier en nu: lees Makkai.

Wie zich wil onderdompelen in een entourage van druipkaarsen, middeleeuwse boeken, vurige liefde, duistere schaduwen en dito geheimen, galmende stappen op stenen traptreden en, ten overvloede, oogopslagen, lees Hays. Een betere Dark Academia roman zal er in het Nederlands niet snel te vinden zijn momenteel, al zou een vertaling van Babel, van R.F. Kuang, het best wel eens goed kunnen doen.

Wie meer zin heeft in een ingenieuze, kritische puzzeldetective kan bij Makkai terecht. Het enige grote zwaktebod aan haar campusroman is echter wel een grote: door de enorme hoeveelheid personages die ze nodig heeft om zoveel mogelijk verdachten voor het voetlicht te werpen, blijven veel personages slechts schimmen, figuren van bordkarton. Zelfs Bodie blijft in zekere zin ongrijpbaar, ook voor zichzelf. Niemand, zelfs zijzelf niet, blijkt te zijn wie ze dacht dat ze waren. Dat is natuurlijk hoe het in de echte wereld ook werkt; als jij terug denkt aan jouw schooltijd, zullen de meeste klasgenoten ook vage schimmen zijn geworden, herinneringen, grijnzende beugelbekkies op klassenfoto’s. Toch mist er daardoor net dat ene, essentiële onderdeel: de onvergetelijke personages.

Van deze twee schrijfsters heeft Katy Hays de spannendste, minst voorspelbare roman geschreven. Ze heeft er een aanzienlijke portie geloofwaardigheid voor moeten inleveren, maar ik spoil maar een heel klein beetje – lezer sloeg de ogen neer – wanneer ik zeg dat ze de lezer niet alleen in de houdgreep, maar ook vakkundig in de tang heeft weten te nemen.

Toch kan ik boekhandelaar Bob (zie deel 1!) geen ongelijk geven; er is geen equivalent te vinden dat het haalt bij De verborgen geschiedenis, hoezeer uitgevers ook kun best doen om lezers als kuddedieren een kant op te drijven met lokkertjes en aanwijsbordjes met ‘voor de lezers van’ erop. Maar wanneer je Tartt’s boek na deze twee boeken herleest, zul je zelfs haar betrappen op overdreven veel bijwoorden en scenes vol handelingen die een verteller zich achteraf nooit zo gedetailleerd en specifiek zou kunnen herinneren. Maar ja, die verteller is natuurlijk Richard Papen, en die liegt toch al constant, dus zal hij gaten en lacunes in zijn herinneringen ook wel inkleuren met zijn verbeelding. De scheidslijn tussen liegen en verzinnen is immers arbitrair.

Voor het eerst gepubliceerd op Bazarow

Lees ook de eerdere twee delen van dit essay. Deel 1 over De verborgen geschiedenis van Donna Tarrt en Deel 2 over Ik heb een paar vragen voor je van Rebecca Makkai.