"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Recensie filosofie: Een leven als ‘man of letters'

Donderdag, 16 november, 2023

Geschreven door: Ton Vink
Artikel door: Hans Achterhuis

Zorgvuldige en degelijke biografie over David Hume

Gedegen, ik herinner mij niet dat ik dit oordeel eerder in een recensie heb uitgesproken. Waaraan ik meteen moet toevoegen dat ik deze kwalificatie van Een leven als ‘man of letters’. Biografie van David Hume, van Ton Vink als lofprijzing bedoel. Je kunt in een biografie met behulp van literaire verbeelding voor de lezer de sfeer en geest van een historisch personage oproepen. Sandra Langereis doet dit bijvoorbeeld op een ongeëvenaarde wijze in Erasmus Dwarsdenker. Je ruikt de geur, of beter de stank, in het klooster waar Erasmus verbleef, je leeft mee met zijn ziektes en pijnen. Ton Vink doet in zijn biografie van de beroemde achttiende-eeuwse Schot geen pogingen in deze richting. Maar doordat hij nauwgezet en zorgvuldig het leven en het werk van Hume bespreekt, word je als lezer toch langzamerhand  meegesleept in zijn tekst en maak je intensief kennis met een groot denker en een innemend mens.

Depressie
Eerlijk gezegd had ik het aanvankelijk moeilijk met deze droge en gedegen benadering. Het leek mij bijvoorbeeld een beetje overdreven om een lange brief die de jonge Hume, hij was toen drieëntwintig, in 1734 aan een onbekende arts schreef en nooit verstuurde, in zijn geheel weer te geven. Kon Vink hem niet inkorten en de sfeer ervan weergeven? Waarom moest er een heel hoofdstuk aan worden gewijd? Deze kritische vragen van mij verdwenen als sneeuw voor de zon bij het lezen van het meeslepende boek van essays over vertroosting van Michael Ignatieff.  Daarin staat ook een beschouwing over Hume met deze nooit verzonden brief als uitgangspunt. Ignatieff vat de tekst kort samen en laat vervolgens zien hoe Hume de depressie, waarover hij schrijft, overwint  door de levenskeuzes die hij als scepticus na het schrijven maakt. Wat was ik plotseling blij met de hele brieftekst die Ton Vink doorgeeft om de wanhoop van Hume te doorgronden. En hoe scherp ervaarde ik ineens de troost van een hele biografie die Vink geeft, vergeleken met de korte en krachtige aanduidingen van Ignatieff.

Die troost ligt enerzijds in de filosofische moed van Hume om de grote concepten waar de westerse wijsbegeerte op was gebouwd – causaliteit, identiteit van het zelf, de onsterfelijke ziel  – ter discussie te stellen. Dat doet hij denkenderwijs  in zijn eentje als auteur van zijn  jeugdwerk A Treastise of Human Nature. Anderzijds ontdekt hij hoe belangrijk maatschappelijke erkenning en persoonlijke vriendschap zijn om het avontuur van het menselijk leven als scepticus aan te kunnen. Wat Ignatieff kort en essayistisch oproept, ervaart de lezer van Vinks biografie zo op uitvoerige en gedegen wijze. Ik was hem er dankbaar voor dat hij mij als lezer de hele wanhoopsbrief van Hume gunde en de, antwoorden  die deze in zijn hele manier van leven hierop formuleerde als ‘troost in donkere tijden’.

Hoe zagen  het denken en het leven van Hume eruit? Elke filosofiestudent leert dat Hume met zijn sceptische analyse van de relatie tussen oorzaak en gevolg, Immanuel Kant, de grote denker van de Verlichting, wakker schudde uit diens ‘dogmatische sluimer’. Wanneer wij iets als de oorzaak van iets anders definiëren is dat volgens Hume vooral gebaseerd op een relatie die wij in de tijd waarnemen. Daar is niets noodzakelijks of natuurlijks aan. De empirie van de waarneming moet centraal staan in plaats van het leggen van een vaste en noodzakelijke relatie tussen objecten. Kant zal die relatie in de menselijke geest situeren. Het is de categorie van de causaliteit als een relatie  die wij in zekere zin als mensen zelf construeren en waar wij in de natuurwetenschap op kunnen bouwen.  

Boekenkrant

Vanzelfsprekendheid
Het scepticisme van Hume uit de Treatise, waar zijn tijdgenoten hem hevig om bekritiseerden, was overigens, zoals Vink onderstreept, ‘gematigd’. Hume ging bijvoorbeeld niet zover als sommige radicale denkers om aan het vaste bestaan van de buitenwereld te twijfelen. Die viel volgens hem weliswaar niet te bewijzen, maar berust op een vanzelfsprekendheid die wij mensen met elkaar delen.

In dit antwoord komt ook de sociale kant van Hume naar voren. Want ook al kan de menselijke rede veel filosofische stellingnames niet bewijzen, toch moeten wij die met elkaar als vanzelfsprekend delen. Ook in een wereld die door de rede niet kan worden dichtgetimmerd, valt er goed te leven.

“Maar gelukkig blijkt dat hoewel onze rede deze donkere wolken niet kan verdrijven, de natuur zelf daartoe wel in staat is en mij geneest van deze filosofische melancholie en dwaasheid.  Zij doet dat door de geest te ontspannen, bijvoorbeeld door een of andere afleiding of een levendige zintuigelijke indruk, waarmee al deze hersenschimmen verdwijnen. Ik dineer, ik speel backgammon , ik converseer, en amuseer me met mijn vrienden; en als ik dan na een uur of drie, vier weer zou terugkeren naar deze <filosofische> beschouwingen, dan lijken deze me zo kil, geforceerd en belachelijk dat ik niet meer de moed kan opbrengen me er verder in te verdiepen”.   

Gelukkig bracht Hume, zoals gezegd, deze moed om verder te filosoferen, zij het op ‘basis van sceptische beginselen’,  wel op. Dat leidde bijvoorbeeld tot de afstand die hij nam ten opzichte van de nog als vanzelfsprekend beleden christelijke religie. Met name de aanval die Hume deed op het bestaan van de wonderen die de Bijbel beschreef en de kerk leerde, zorgde voor veel ophef. Overigens leidde het gematigd scepticisme van Hume ook hier niet tot een dogmatische ontkenning van der mogelijkheid van wonderen. Hij bestreed op empirische gronden alleen de bekende christelijke voorbeelden ervan.

Het bovenstaande, lange citaat van Hume, laat de sociale kant van zijn karakter zien die in wijsgerige beschouwingen te weinig aan bod komt. Gelukkig besteedt Vink er wel de nodige aandacht aan. In een toch wel ver verleden stelde ik met de veel te vroeg overleden Bart Tromp graag de vraag met welke filosoof we graag een avond in de kroeg zouden willen doorzakken en doorpraten. Veel denkers, ook al waren we het in grote lijnen met hun ideeën eens, vielen snel af. Bij onze gezamenlijke favorieten hoorde in elk geval David Hume. Dat we hem met recht kozen, onderstreept Ton Vink in zijn biografie. Hume wijdt soms lyrisch uit over zijn kookkunst en over het dineren met zijn vrienden. Zijn grote kennis van vooral Franse wijnen was in zijn omgeving beroemd.

Arrestatie
Dat laatste had zeker te maken met een diplomatiek verblijf van enkele jaren in Parijs. Voor Hume vormde dat een warm bad, waar hij zich graag in onderdompelde. In de salons waar hij een als een aimabele gesprekspartner zeer welkom was, noemde men hem niet voor niets ‘le bon David’. Hij ontmoette hier zijn Franse collega’s, al ontbraken helaas de twee belangrijkste, Voltaire en Rousseau.

De eerste verbleef in zijn buitenverblijf vlak bij de Zwitserse grens om indien nodig snel aan arrestatie en vervolging te kunnen ontkomen, de tweede koesterde zijn romantische verbondenheid met de natuur, ver van het verdorven leven in de grote stad.

Toen Rousseau naar eigen zeggen ook vervolgd dreigde te worden, nodigde Hume hem naar Schotland uit. Het werd een gigantische mislukking die Vink uitvoerig beschrijft. Het is niet overdreven om te stellen dat Rousseau aan vervolgingswaanzin leed en in allerlei complottheorieën geloofde. Al heel erg snel meende hij dat zijn gastheer hem in zijn macht wilde krijgen. De ‘bewijzen’ hiervoor zou hij vandaag aan de dag ongetwijfeld op de sociale media hebben gedeeld, in de achttiende eeuw gebeurde dat met een open brief. Hoewel zijn vrienden het hem sterk afraadden, beantwoordde Hume de laster die Rousseau over hem uitstortte, op zijn beurt met een lang open epistel. Filosofisch Europa smulde van al deze ophef. En passant geeft Vink de lezer overigens een kort interessant overzicht van het denken van Rousseau, dat inderdaad wel heel erg blijkt te verschillen van het scepticisme van Hume.

Een andere belangrijke denker die Vink in een heel hoofdstuk introduceert is Adam Smith, die tot diens dood innig met Hume bevriend was. Tegenwoordig staat Smith met zijn The Wealth of Nations vooral bekend als de vader van de economische wetenschap. Vink besteedt echter meer aandacht aan zijn eerdere Theory of Moral Sentiments. Het begrip ‘sympathie’ dat Smith daarin ontwikkelt, komt namelijk dicht bij de ideeën van Hume over de sociale aspecten van ons morele handelen . We stellen ons vaak een ‘onpartijdige waarnemer’ voor die ons handelen met maatschappelijke geaccepteerde normen kan beoordelen. Het geweten van de mens is dus geen zaak van het eenzame individu, het is steeds verbonden met de manier waarop wij ons voorstellen dat andere mensen naar ons gedrag kijken.

Het getuigenis van Smith als vriend is ook belangrijk om de toentertijd hevige discussies over het stervensproces van Hume te begrijpen. Toen Hume in 1776 voelde dat zijn einde naderde , schreef hij een ‘korte grafrede’ voor zichzelf. Daarin benadrukte hij dat hij geen angst voor de dood kende, ook al geloofde hij op geen enkele manier aan een wijze van voortbestaan. Tijdgenoten achtten dit niet alleen blasfemisch, maar eigenlijk ook onmogelijk. Smith, die als christen wel in een hiernamaals geloofde, durfde de tekst van Hume, waar hij het dus niet mee eens was, wel in een brief van hemzelf te publiceren. Daarbij gaf hij ook een korte beschrijving van de dood van zijn vriend. ‘Hij overleed met een rust en evenwicht van geest, die door niets kon worden overtroffen’.

Zelfdoding
Met deze uitgebreide weergave over Hume’s sterven, gekoppeld aan huidige Nederlandse discussies over euthanasie en suïcide  zet Vink duidelijk een andere pet op dan die van eenvoudige biograaf. Hij is namelijk ook  bekend als consulent van de Stichting De Einder als betrokkene bij de problematiek van mensen die zelf over hun levenseinde willen beschikken. Dit sluit goed aan bij Hume, die zich fel keerde tegen de christelijke veroordeling van zelfdoding. Hier ligt overigens duidelijk één van  de redenen waarom Vink zich zo voor Hume interesseert.

Bij de rustige en gedegen aanpak van Vink hoort tenslotte ook een polemiek met Jonathan Israel, de grote Engelse historicus van de Verlichting. Natuurlijk bespreekt die Hume uitvoerig in zijn standaardwerk over de Radicale Verlichting, maar Vink laat overtuigend zien dat hierbij veel fout gaat. Israel heeft het bijvoorbeeld over ‘het religieuze conservatisme’ van Hume en beschrijft hem als ‘ een verstokte aanhanger van de staatskerk’. Dit soort onzinnige oordelen geeft Vink nog eens de gelegenheid om het sceptische atheïsme van Hume uitvoerig te documenteren. Voor mij bevestigde dit de indruk die ik jaren geleden bij een bezoek van Israel aan ons land kreeg. Ik ergerde mij toen sterk aan de slordige en soms regelrecht onjuiste manier waarop Israel sommige denkers, die hij kennelijk niet radicaal genoeg vond, besprak. Indirect onderstreept Vink met zijn kritiek de zorgvuldigheid en degelijkheid van zijn biografie. Ik overdrijf niet wanneer ik stel dat deze mede vanwege de door de meestal niet onderkende vooringenomenheid van Israel,  een Engelse vertaling verdient.

Ook verschenen in Filosofie en praktijk