"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Zingen en creperen

Dinsdag, 27 juni, 2023

Geschreven door: Benno Barnard
Artikel door: Quis leget haec?

Met stijl en eruditie

[Recensie] Zingen en creperen van Benno Barnard is deel twee van zijn dagboeken en beschrijft de jaren 2014-2017. Het valt op dat dit deel voor een groot deel wordt bevolkt door dichters en hun werk. Barnards voorliefde voor Engeland in aanmerking genomen komen de poëten vaak uit die hoek, maar hij kan ook smakelijk vertellen over dichters uit andere windstreken of nog beter, hem volslagen onbekende dichters.

Hij woont nog in België op de taalgrens met vrouw Joy en zoon Christopher en zijn geadopteerde dochter Anna studeert nog in de Verenigde Staten. Zij zit overigens niet te wachten op een prominente rol in het boek;

“Anna, de onze althans, ons onmogelijke, geliefde adoptiekind, zit op school in Indiana en maakt het voor het eerst in al die jaren goed. Maar of ik niet over haar wil schrijven papa? Beloofd, lieverd.”

Associaties
Hij laat zijn gedachten de vrije gang gaan in dit boek en dat levert steevast mooi materiaal op. Over Lolita van Nabokov, over waarom hij het Gotisch schrift wil ontcijferen en over zijn waardering voor de classicus en literair vertaler Paul Claes;

Boekenkrant

“Telkens wanneer ik me over een tekst van Claes buig, val ik door een gat in mijn eruditie…De slotregel van het gedicht is superieur (ook als je niet weet dat Roland Barthes deze in fictie gangbare passé simple als conventioneel burgerlijk karakteriseert, maar Paul Claes weet dat wel, die is zijn eigen Google).”

Gaandeweg heeft hij het over schrijvers en dichters die hem ontvallen zijn, zoals wanneer hij in Lissabon het terras opzoekt waarop Herman de Coninck stierf in 1997. Hij staat stil bij de dood van Eriek Verpale en Rogi Wieg die allebei in 2015 stierven. Als hij daarover doormijmert komt hij uit bij de liedkunst van de Franse chansonnier George Brassens en vergelijkt dat met het speelveld waarop wetenschappers zich bewegen. Het zijn onnavolgbare verhalen.

Engeland
Zijn grote liefde voor Engeland doet hem uiteindelijk naar Sussex verhuizen met vrouw en zoon. Hij zal nog veel in België te vinden zijn, maar is er soms ook wel even klaar mee;

“Vlamingen zijn, anders dan ze zelf denken, een ongemanierd en vrekkig volkje.”

In Sussex betrekt hij een oud huis waar in het bouwjaar van 1665 de toenmalige eigenaren een kat hebben laten inmetselen als een beproefd middel tegen boze geesten en heksen. Verder schrijft Barnard wel lekker weg over Engeland, zoals wanneer hij door Dorset rijdt;

“Landschap met beek, eik, hek, schaap. Het rafelige schaap klaagt bij het hek dat het over de schouders van Thomas Hardy wil worden gelegd; de invalide eik bij de beek popelt naar een beeld dat zijn bochel betekenis geeft. Maar uit mijn geheugen komt maar één gedicht tevoorschijn. “The Darkling Thrush’, waarin hun buurman een wandeling in de winterschemering maakt – en het uitzicht, schaap en eik incluis, verandert in het lijk van de negentiende eeuw, languit in het landschap, waarvan het wolkenbaldakijn een crypte maakt:

The land’s sharp features seemed to me
The Century’s corpse outleant,
Its crypt the cloudy canopy,
The wind its death-lament.”

Formidabel beeld
Ik houd van dit soort taferelen en het wordt alleen maar beter als hij dan ook nog eens Ted Hughes erbij haalt met zijn gedicht over de kraai (het ligt hier nog op de te-lezen-stapel). Beter? Wellicht nóg een tikje beter als hij ons kennis laat maken met het gedicht The Rolling English Road van G.K. Chesterton, een lied over de Engelse oerdronkelap aan wie de kronkelige schoonheid van het Engelse wegennet te danken is. The decent inn of death in de slotzinnen als formidabel beeld van de dood als een Engelse herberg gaat mij nog lang bijblijven.

Veel dichters dus en Barnard kent ze ook niet allemaal. Zo wordt hij getroffen door een prachtige zin die hem door een vriend wordt toegestuurd en die hij naar eigen zeggen in een roman heeft aangetroffen;

“wir kommen immer einen Traum zu spät”

Het blijkt de slotregel van een gedicht te zijn, geschreven door de uit Praag afkomstige Duitse schrijfster en dichteres Olly Komenda-Soentgerath. Zij zou het nodige gepubliceerd hebben maar Barnard kon er geen snipper van terugvinden. Overigens is dat een beetje goed gemaakt, met enig zoekwerk kunt u wat werk van haar bestellen. Ook dichter Tsead Brunja verrast hem met een citaat van de dichter Stephen Crane:

“Om je de waarheid te zeggen herinnerde ik me alleen vaag de naam Stephen Crane. Nooit iets van gelezen.” Ook in bescheidenheid blink ik uit. Begint me die Tsead zomaar ineens te citeren

A man said to the universe:
‘Sir I exist!’
‘However,‘ replied the universe,
‘The fact has not created in me
A sense of obligation.’
‘Dat is van Stephen Crane.’
‘Hoe kom je daar zomaar aan?’
‘Geen idee. Ik ken het gewoon.’
‘Tsead…niemand kent Stephen Crane!’”

Je leert in kort bestek aardig bij over heel wat dichters en hun werk en de verlanglijst begint weer eens te groeien, maar dat maakt het een leuk boek om te lezen. Tenslotte eindigt het boek in mineur. De dochter van Barnard overlijdt onverwacht in de Verenigde Staten. Leest u vooral wat hij er zelf over schrijft, maar neem ook de rest van zijn dagboeken tot u. Hij schrijft ze vol met stijl en eruditie en deel drie heb ik net in huis.

Eerder verschenen op Quis leget haec?

Boeken van deze Auteur: