"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De man die zijn hoofd verloor. Over wanen en illusies

Dinsdag, 28 februari, 2023

Geschreven door: Douwe Draaisma
Artikel door: Cyril Lansink

Als er iets mis is in de bedrading van de hersenen

[Recensie] Emeritus hoogleraar Geschiedenis van de Psychologie Douwe Draaisma werkt gestaag door aan wat inmiddels een heel oeuvre mag heten. Veel van zijn boeken – zoals Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt (2001) en Vergeetboek (2010) – gaan over de psychische aard en mechanismen van de menselijke herinnering. Hoe werkt het autobiografische geheugen? Waarom weten we over sommige gebeurtenissen en ervaringen uit ons leven nog zoveel en lijken andere helemaal verdwenen? Hoe kan ons geheugen ons bedriegen? Wat maakt dat herinneringen veranderen met de tijd? En hoe bepalend zijn herinneringen voor wie we zijn, onze identiteit?

Waar herinnerd wordt, wordt ook vergeten – hoe verhouden die twee ‘vermogens’ zich tot elkaar? Kunnen we eigenlijk wel van vermogens spreken? Gaan herinneren en vergeten niet hun eigen oncontroleerbare weg? Wat voor soort vergeten is verdringen? Wanneer gaat vergeetachtigheid de menselijke identiteit aantasten, en wordt ze tot een probleem, een beangstigende ziekte?  

Draaisma put uit de rijke geschiedenis van de psychologie. Zorgvuldig en met veel inlevingsvermogen diept hij de levensverhalen, ervaringen en gevalsbeschrijvingen van mensen op, uit heden en verleden, verbindt ze met hypotheses en theorieën over de menselijke psyche, en laat zien hoe men het waarheidsgehalte van die theorieën met experimenten probeert te toetsen. De (voortschrijdende) wetenschap biedt inzichten, geeft antwoorden op de vele vragen, en verklaart wat in eerste instantie onbegrijpelijk lijkt. Na lezing van Draaisma’s boeken weet de lezer beter hoe herinneren en vergeten in onze geest werkt. Maar het mooie is: de verbazing en verwondering daarover is door de hem aangereikte kennis alleen maar toegenomen.

Stoornis
In de ‘geheugen-boeken’ gaat het voor een groot deel om de normale werking van de psyche van ‘gewone’ mensen, waarin de lezer zich goed kan verplaatsen. De ervaringen met herinneren en vergeten die Draaisma beschrijft, hoeven ons niet vreemd te zijn. Heel anders is dat in zijn laatste boek waarin het gaat om de ervaring van psychische wanen, illusies en fantomen. Net als in Ontregelde geesten (2006) staat in De man die zijn hoofd verloor het bizarre en ongewone in het psychische leven centraal; de mensen die buiten de normaliteit terecht zijn gekomen door een stoornis of syndroom, hen die we geestesziek noemen.

Boekenkrant

Ze wijken af, die mensen, en dat is zacht uitgedrukt; ze lijken op een onoverbrugbare afstand van ons lezers te staan. Maar in de beschrijving van hun overtuigingen, verlangens en lotgevallen weet Draaisma hen toch dichtbij te halen. Er is het verhaal van drie mannen die alle drie denken dat ze Jezus Christus zijn en door een arts bij elkaar gezet worden om ze zo van hun waan te genezen – er kan maar één Jezus zijn tenslotte. Het blijkt vergeefs: hun overtuiging blijft onwrikbaar en laat zich niet door tegenargumenten aantasten. Nieuwe ‘feiten’ worden in hun waanbeeld ingepast – de andere twee Jezussen zijn nep! – in plaats van dat ze die aan het wankelen zouden brengen. Het is een kenmerk van de waan in zijn algemeenheid: dat het doorgaans niet of nauwelijks zin heeft om hen die eraan lijden te corrigeren, om de ongerijmdheid van hun begoochelingen aan te tonen, tegenbewijzen aan te dragen en ze van hun verlangens te willen bevrijden.

Ook de doodswaan die Draaisma in een volgend hoofdstuk bepreekt is even hardnekkig als absurd. Niet dood willen, maar denken dat je al dood bent (en daarnaar handelen) is de kern van dit syndroom van Cotard, genoemd naar de Franse psychiater die voor het eerst deze stoornis uitvoerig beschreef. Maar hoe kun je denken dat je dood bent? Heeft deze waan niet een zichzelf weerleggend karakter? En toch zijn ze er (geweest): mensen die leven in de overtuiging dat ze dood zijn. Ze zorgen voor diep schrijnende taferelen. Een man verklaarde in een interview: ‘Ik voelde helemaal niks. (…) Mijn hoofd was helemaal leeg, en ik wist gewoon dat ik geen hersenen meer had, ook al kon ik niet zeggen waarom.’ Hij begreep dat hij nog in leven moest zijn – hij sprak en dacht immers – maar hoe dat kon met een dood brein was voor hem ook onverklaarbaar. Hij had het er dan ook maar niet over: ‘Ik kon niet zomaar aan iedereen gaan vertellen dat ik dood was. Ze zouden gedacht hebben dat ik gek was.’

Waar komen zulke wanen vandaan, en waarom zijn ze in veel gevallen ongeneeslijk? Zijn die denkbeelden, overtuigingen en verlangens die vaak zo volstrekt ongerijmd en onbegrijpelijk lijken misschien toch te plaatsen en te verklaren? De historische en culturele context spelen een rol, en ook natuurlijk de particuliere geschiedenis van een persoon. Maar Draaisma laat ook zien dat de hersenwetenschap, het onderzoek naar de neurologische basis van alles wat we doen en zijn, ons steeds dichter bij de antwoorden op deze vragen brengt. Bij mensen die aan een waan lijden, blijkt er aantoonbaar vaak iets mis te zijn in de ‘bedrading’ van het brein. ‘Gekte’ heeft een materieel substraat – die wetenschap mag dan niet alles verklaren, maar kan ons begrip ervan zeker vergroten. En zo ook leiden tot meer begrip voor en empathie met de mensen die met die gekte moeten leven. 

Dit – tweede – begrip vormt misschien niet de inzet van Draaisma’s boek. Maar zijn fascinerende verkenning van de psychische waan, van die vreemde manieren waarop de mens kan ontsporen, draagt er zeker aan bij.

Totaal mesjogge, dat is niet de juiste reactie. Zelfs hen die het meest afwijken moeten en mogen we niet afwijzen.

Voor het eerst gepubliceerd op Bazarow