"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De steenhouwer verschenen is/de steenhouwer verdwenen is

Dinsdag, 8 augustus, 2023

Geschreven door: Dietske Geerlings
Artikel door: Elisabeth Francet

Eenzaamheid, in steen gebeiteld

[Recensie] Alomtegenwoordige stilte is misschien wel het hoofdpersonage in De steenhouwer verschenen is / de steenhouwer verdwenen is, een bloedmooie vertelling van Dietske Geerlings. Bijzonder aan het boek zijn de twee ingangen. Aan de ene kant begin je met een gedicht: de saga van de steenhouwer die op een dag uit de groeve verdween, verweven met het onuitsprekelijke verlies van een kind. Via de andere kant stap je in het prozaverhaal van een vrouw, over eenzelfde verlies op een andere plek. Een gedeelde ‘boodschapper’, in de gedaante van een witte reiger, biedt nu en dan een in- of uitgang naar het andere verhaal. De personages zijn als schimmen in een droomachtige wereld, die slechts uit licht en schaduw bestaan. In het gedicht ontbreekt in elke regel wel iets, waardoor woorden in ijl gefluister oplossen. In het verhaal verdwijnen beelden in een stille nevel, om elders contourloos op te doemen. Telkens als de zilverreiger verschijnt, verandert zwaarte in lichtheid. Ik ervoer dit boek als een mentale evenwichtsoefening, waarbij Geerlings, door veel onuitgesproken te laten of subtiel symbolisch te verwoorden, de lezer alle ruimte biedt om zelf leegtes en stiltes in te vullen. Of je nu begint met het gedicht of het verhaal, herlezen is een voorwaarde om de gelaagde vertelling helemaal naar waarde te kunnen schatten.

“maar in haar verschijning
de contouren zichtbaar blijven
van wie afwezig is
zij een broze uitsparing is in het niet
waarin zij ternauwernood is
zij de witte reiger ziet
roerloos op de tak die over het water hangt”

Essentie
Net als in de saga van de steenhouwer rijst in het verhaal van de vrouw de vraag, wat de essentie is: “wat gewonnen wordt, of juist wat achterblijft?” Een zwijgzame man van vreemde afkomst – hij wordt “de Fin” genoemd – repareert de gevel van een huis. In het huis woont een op het eerste gezicht oude, afwezige, eenzame vrouw. Nu en dan noodt ze de Fin binnen voor een kop koffie. “Mijn huis is jouw huis.” Verder doet ook zij er het zwijgen toe. Door de wolk die hij uit zijn koffie blaast, observeert de Fin aandachtig het gezicht van de vrouw, terwijl zijn linkerhand over een bloknoot zweeft. Zij kijkt naar zijn handen maar ziet niet wat hij tekent. Naar het werk aan de gevel kijkt ze niet om. Ze ziet alleen zijn voeten door het raam als hij op de ladder staat.

Toen lang geleden een groot verlies haar toekomst tekende, bande de vrouw de conventionele tijd uit haar leven en trok zich terug zich in de stilte en leegte in haar huis en hoofd. Sinds de dood van haar man zwerft ze ’s nachts, onder het licht van de maan of in de regen, in een halfbewuste toestand naar de mistige waterkant of de kapel. Ze loopt krom: op haar schouders torst ze het verleden en een immens schuldgevoel. Nog steeds rouwt de vrouw om haar jongere broer Ian, die op zijn zevende stierf aan een ziekte; om haar moeder die bezweek aan de gevolgen van een brand kort na Ians dood; om haar man Jacob, die ze lang na zijn dood nog altijd naast haar hoort snurken; om haar dochter, die op een dag wegliep en nooit terugkwam. Was ze ooit een goede moeder, dochter, zus, echtgenote? Elke nachtwandeling is voor de vrouw een bedevaartstocht. Alleen wanneer ze de witte reiger ontmoet, zittend in de nevel of klapwiekend boven haar hoofd, ervaart ze lichtheid in al die zwaarte en leegte.

Boekenkrant

De Fin
Terwijl de Fin brood eet, luistert hij naar haar spaarzame woorden. De vrouw toont hem een tekening van Ian die, met enige fantasie, een vogel met lange, dunne poten voorstelt. De Fin maakt schetsen, terwijl zij mijmert en af en toe iets zegt. Wat ziet hij? Ze probeert door zijn ogen naar zichzelf te kijken. Op geen enkel moment laat hij merken of hij de situatie vervelend of plezierig vindt. Terwijl zijn kaken malen, vult zij zijn gedachten in. Ze luistert naar het getik van de beitel tegen de gevelsteen. In de bloknoot kijken wanneer de Fin aan het werk is, durft ze niet, uit discretie en uit angst wat ze zal aantreffen. In stilte bouwt zich een bijna erotische spanning op. Op het ritme van de tekenende hand van de steenhouwer komen flarden van haar eigen herinneringen en verlangens aan de oppervlakte. Ook het dagboek van haar moeder dat ze op zolder vond en een onverwacht bezoek werpen een nieuw licht op verleden, heden en toekomst van de vrouw.

In de saga van de steenhouwer vinden we eenzelfde onuitsprekelijke pijn terug. Omdat hij geen woorden gebruikt, heeft de vrouw aanvankelijk geen weet van zijn schrijnende verhaal. Om dat te vertellen gebruikt hij slechts zijn handen en zijn aandachtige blik. Beide verhalen vervloeien in dat van de vogel, de majestueuze afwezige. Gevleugelde eenzaamheid is het enige wat hen bindt. Moeten ze door de pijn heen om die eenzaamheid te ontstijgen en elkaar te vinden? Of bestaat er een andere manier? In het verrassende laatste deel van de novelle ontstaat er ruimte voor zin en betekenis en raak je, in een samenspel van licht en duisternis, innig vertrouwd met alle toonaarden van stilte.

Eerder verschenen op Geen dag zonder boek