"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Volledige werken. Deel 24

Dinsdag, 27 december, 2022

Geschreven door: Willem Frederik Hermans
Artikel door: Arnold Heumakers

In het laatste deel van W.F. Hermans Volledige Werken zien we zijn felheid en eenzaamheid toenemen

Ter afsluiting van het W.F. Hermansjaar verscheen het laatste deel van zijn Volledige Werken. De daarin opgenomen, ongebundelde stukken laten zien hoe hij gedreven probeerde de Nederlandse letteren op gelijk niveau met de rest van Europa te brengen.

[Recensie] Bij De slimste mens van vorig jaar bleek niemand in een tv-fragment de markante kop van Willem Frederik Hermans te herkennen. Nu was het in dezelfde quiz dat geen van de deelnemers wist wat er in 1600 was gebeurd, tot voor kort het exemplarische jaartal bij uitstek, maar toch… Het is daarom op z’n minst opmerkelijk te noemen dat donderdag het vierentwintigste en laatste deel van Hermans’ Volledige Werken kon worden uitgereikt aan de koning, die in 2005 als kroonprins het eerste deel in ontvangst nam. De literatuur wordt niet helemaal aan haar lot overgelaten, ook al verdwijnt de kennis ervan.

In deze Volledige Werken, de titel zegt het al, zijn alle literaire teksten verzameld die Hermans tijdens zijn leven heeft gepubliceerd. Alleen zijn wetenschappelijke geschriften en – helaas – zijn interviews, hoewel volstaand met verhelderende poëticale uitspraken, heeft men erbuiten gelaten. Ook ontbreken onuitgegeven teksten, dus geen dagboeken of brieven. Het is zonder meer een prachtige editie geworden, een staande invitatie om al die inmiddels klassiek geworden romans, verhalen en essays te herlezen. Of voor het eerst te lezen, want wie kan zeggen dat hij alles kent?

Het verschijnen van het laatste deel is een mooie gelegenheid om wat indertijd werd overgeslagen alsnog tot je te nemen. In mijn geval bijvoorbeeld De laatste resten tropisch Nederland uit 1969, Hermans’ reisverslag in boekvorm over zijn bezoek aan de West. Vooral het deel dat over Suriname gaat mag er wezen. Hoewel van een andere literaire rangorde dan een roman als Nooit meer slapen, is van meet af aan duidelijk dat we ons op verwant territorium bevinden. De stichting (Sticusa) die het bezoek organiseert doet alles verkeerd, de man die het echtpaar Hermans naar Schiphol brengt weet niet hoe de beroemde schrijver eruitziet, in Suriname blijkt men pas twee dagen tevoren van Hermans’ komst op de hoogte te zijn gesteld, er is dus niets voorbereid, een ‘voordrachtskunstenaar’ met wie hij aan de praat raakt ziet hem aan voor de komiek Toon Hermans, een beloofde ontmoeting met de minister van Onderwijs krijgt geen gevolg et cetera. Desondanks noemt Hermans Suriname ‘een land om veel van te houden’ – wie weet omdat het zoveel wegheeft van zijn eigen romanwereld.

Boekenkrant

Dokter Klondyke

Op de Antillen loopt alles helaas veel meer op rolletjes, omdat Hermans hier grotendeels in het kielzog opereert van zijn oude vriend Cola Debrot, schrijver van de spraakmakende novelle Mijn zuster de negerin en in 1969 gouverneur van de Nederlandse Antillen. Hermans had hem al in maart 1945 leren kennen in Amsterdam, waar Debrot als huisarts werkte. Hij nam zijn jonge vriend toen soms mee op zijn visites, waarbij hij Hermans aan zijn patiënten voorstelde als ‘dokter Klondyke’. Hermans heeft er een aandoenlijk navrant – gelijknamig – verhaal aan overgehouden, te vinden in zijn eerste bundel Moedwil en misverstand (1948).

Klondyke, ditmaal met Fjodor als voornaam, werd ook het pseudoniem waaronder Hermans in 1946 een viertal in stationskiosken verkochte ‘kitschromans’ had gepubliceerd, waarvan er twee in meer of minder bewerkte vorm zijn opgenomen in Drie melodrama’s (1957). Hermans heeft de oorspronkelijke versies nooit willen heruitgeven, omdat hij ze simpelweg ‘te slecht’ vond. Maar zie, in het laatste deel van de Volledige Werken komen we drie ervan tegen. Alleen De leproos van Molokaï ontbreekt, omdat deze kitschroman al grotendeels in een eerder deel staat, als een van de Drie melodrama’s. Maar Misdaad stelt de wetMisdaad aan de Noordpool en De demon van ivoor (later grondig herschreven tot Hermans is hier geweest) zijn nu eindelijk voor iedereen te lezen. Om grootse literatuur gaat het inderdaad niet, maar ondanks de idiote, al te sensationele plots (ontvoering, moord, marteling, achtervolgingen, doem en noodlot) hoor je soms wel degelijk de stem van Hermans. Bijvoorbeeld als een schurk de miljonair in Misdaad stelt de wet dreigt ‘een paar vingers’ af te snijden. Antwoord van de miljonair: ‘En wat wou u daarmee dan gaan doen? Een slagerij beginnen?’

Bewustwording

De grootste attracties, zij het niet per se de beste literaire prestaties, zitten in de laatste delen van deze Volledige Werken. In de delen twintig tot en met drieën-twintig is namelijk het ‘ongebundeld werk’ van Hermans verzameld. Artikelen, essays, kritieken, gedichten, verhalen, foto’s, collages, zelfs ingezonden brieven – niets van wat Hermans zelf heeft gepubliceerd is overgeslagen. Het is dat Willem Otterspeer er in zijn geweldige biografie al het nodige over heeft onthuld, anders was de lectuur vanwege de onbekendheid zonder meer adembenemend geweest. Dat geldt vooral de teksten in deel twintig, die de jaren 1934 tot 1952 bestrijken. In chronologische volgorde afgedrukt, tonen ze hoe de schrijver Hermans zich bewust wordt van wat hij wil als schrijver en al gauw om zich heen begint te slaan om daarvoor ruimte te creëren. Dat slaan kennen we natuurlijk al in geconcentreerde vorm uit Mandarijnen op zwavelzuur (1963), dat grotendeels volstaat met herschreven teksten uit dezelfde periode. Nu krijgen we de hele productie onder ogen, van zijn eerste bijdragen aan de schoolkrant van het Amsterdamse Barlaeus Gymnasium tot zijn naoorlogse activiteiten in kranten en literaire tijdschriften als De BaanbrekerCriteriumPodium en Litterair Paspoort. Daardoor wordt het beeld onwillekeurig genuanceerd.

Lang niet altijd mepte Hermans er literair op los. Hij probeerde in deze jaren van de pen te leven en dus schreef hij ook meer informatieve stukken over binnen- en buitenlandse boeken, mild van toon, ook als de opvattingen van de auteur haaks stonden op de zijne. Over een Amerikaanse literatuurgeschiedenis van een Nederlandse professor, waaruit blijkt dat de schrijver weinig voeling heeft met de recente literatuur, lezen we dan: ‘Het chaotische, z.g. abnormale (dat in onze dagen bijna het normale wordt) is min of meer onvatbaar voor het inzicht van de academicus gebleven’. Zelfs dat hij van Poe, een van Hermans’ vroegste favorieten, weinig begrepen lijkt te hebben, wordt door de vingers gezien. Hieruit kun je opmaken dat het ook van belang was wie het verkeerde standpunt vertolkte, deze professor deed er kennelijk niet toe.

Ondertussen zien we Hermans’ felheid toenemen, naarmate hij beter weet wat hij wil. Zo ontstaan ook de later zo beruchte vijandschappen, met Hans Gomperts, met Adriaan Morriën, mensen met wie hij in eerste instantie samenwerkte en bevriend was. De animositeit past in de toenmalige tijdschriftenpolitiek (moet Criterium fuseren met Podium of juist niet?) die nu geen mens meer interesseert, maar vindt zijn diepste oorsprong in een wezenlijk meningsverschil over wat literatuur is en moet zijn. Iedereen weet dat Hermans zich afzette tegen de naoorlogse ‘epigonen’ van Ter Braak en Du Perron en tenslotte ook tegen de beide meesters zelf. Vlak na de oorlog was dat laatste veel minder evident. Als we zien hoe belangrijk ‘originaliteit’ voor Hermans was en dat volgens hem de beste manier om Du Perron na te volgen was om zelf origineel te zijn, dan lijkt het er meer op dat hij zichzelf als de enige echte volgeling beschouwde. Hij had wél het ‘elan’, dat hij bij Gomperts en Morriën miste, al kan hij in deze eerste jaren over hen ook nog positief uit de hoek komen.

Eigentijdse zaken

Uiteindelijk lijkt er vooral sprake te zijn van een verschil in ernst en inzet, dat zich uitte in een eigen poëticaal programma. Wie schrijver wil zijn, dient zich volledig aan het schrijverschap te wijden, als ‘de enige levensfunctie waarvoor men verantwoordelijk is (en dan nog…) en de verantwoordelijkheid voor de rest van zich af te schuiven als de verantwoordelijkheid voor zijn stofwisseling’. Literatuur die ertoe doet, dient zich met eigentijdse zaken bezig te houden. Een roman moet onverhuld roman zijn (een ‘gefantaseerde geschiedenis’) en zich niet voordoen als ‘brief’ of ‘dagboek’ – tenzij dat om romaneske redenen gewenst is. Een echte romanschrijver gaat met zijn roman tot het ‘gebied waar hijzelf over zijn bedoelingen geen zekerheid meer heeft’. En wat Nederland betreft: men moet nu eens ophouden slaafs het buitenland na te apen, zonder overigens alle belangstelling af te wijzen voor wat er over de grens gebeurt, getuige zijn eigen preoccupaties in deze jaren met surrealisme en existentialisme.

Het kost geen moeite om van Hermans’ gedrevenheid onder de indruk te raken. Hij verkeerde weliswaar niet, zoals hij over zijn grote held Multatuli schrijft, in een ‘vacuüm’; in collega’s als Bordewijk, Vestdijk, Hendrik de Vries, Vroman, Van het Reve en anderen meende hij wel degelijk geestverwanten te herkennen. Hij hoefde de literatuur niet meer eigenhandig uit te vinden in Nederland, maar er moest nog heel wat gebeuren voordat de Nederlandse letteren op gelijk niveau met de rest van Europa (allereerst Frankrijk, waarnaar Hermans’ grootste literaire liefde uitging) zouden komen. Hermans sprak destijds nog uit naam van ‘de literatuur’, die volgens hem een ‘maatschappelijke kracht’ behoorde te zijn – nadien zou hij, in eigen ogen noodgedwongen omdat zijn vrienden zo vaak in vijanden veranderden, steeds meer alleen uit naam van zichzelf spreken. Terwijl het succes bij het grote publiek langzaam maar zeker toenam, werd zijn schrijverschap eenzamer.

Wat een ironisch contrast met de officiële, zelfs koninklijke eer die hem nu ten deel valt met deze Volledige Werken, uitgegeven op initiatief van het door een van zijn laatste vrienden (Raymond Benders) opgerichte Willem Frederik Hermans -Instituut en uitgevoerd, compleet met noten, commentaar en in deel vierentwintig een nuttige index c.q. register, door het wetenschappelijke Huygens -Instituut. Tegelijkertijd beleven we zo de al even ironische, maar ook bevredigende apotheose van de moeizame relatie die Hermans zijn leven lang heeft onderhouden met het door hem meer gehate dan geliefde vaderland.

Eerder verschenen in NRC en op Arnold Heumakers